ECLI:NL:CRVB:2021:1764
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep tegen de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Tijdens de zitting op 27 mei 2021 heeft verzoeker een verzoek om wraking ingediend tegen de behandelend rechter, M. Wolfrat. Verzoeker stelde dat er sprake was van vooringenomenheid, omdat hij meende dat de rechter niet alle stukken van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) had ontvangen en dat mr. J.A.J. Groenendaal, de gemachtigde van de Svb, aanwezig had moeten zijn. De behandelend rechter heeft echter schriftelijk aangegeven niet in de wraking te berusten.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 juli 2021 de beslissing genomen om het verzoek om wraking af te wijzen. De Raad oordeelde dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De Raad benadrukte dat een wrakingsverzoek moet zijn gebaseerd op feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de rechters die de zaak behandelen. De Raad stelde vast dat verzoeker niet had onderbouwd welke stukken in het dossier ontbraken en dat de beslissing om mr. Groenendaal niet als getuige op te roepen een procedurele beslissing was, die geen grond voor wraking kon vormen.
De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de behandelend rechter objectief onpartijdig was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.