ECLI:NL:CRVB:2021:2373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
19/5131 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ongehuwdenpensioen op basis van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een ongehuwdenpensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant, gehuwd sinds 1970, verzocht de Sociale verzekeringsbank (Svb) om hem met ingang van 1 september 2016 in aanmerking te brengen voor een ongehuwdenpensioen, omdat hij duurzaam gescheiden zou leven van zijn echtgenote. De Svb heeft dit verzoek afgewezen, omdat appellant niet kon aantonen dat hij duurzaam gescheiden leefde. De Raad oordeelde dat er sprake was van een grote mate van financiële verbondenheid tussen appellant en zijn echtgenote, wat in strijd is met de definitie van duurzaam gescheiden leven.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant en zijn echtgenote al jaren apart wonen, maar dat er geen echtscheidingsprocedure is opgestart. De Svb heeft aangetoond dat er financiële verstrengeling is, zoals het feit dat appellant maandelijks geld op de rekening van zijn echtgenote stort en dat zij gebruik maakt van de woning van appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant bevestigd, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond werd verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven. Het enkele feit dat appellant en zijn echtgenote niet samenwonen, is niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in een uitzonderingssituatie verkeert en dat hij daarom niet als ongehuwd kan worden aangemerkt voor de AOW.

Uitspraak

19.5131 AOW

Datum uitspraak: 23 september 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 november 2019, 19/557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld
.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.
Appellant heeft ter zitting een verzoek om wraking van de behandelend rechter ingediend. Hierop is de behandeling ter zitting is geschorst.
Bij beslissing van 21 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1764) heeft de wrakingskamer van de Raad het verzoek om wraking afgewezen.
De behandeling van het geding is voortgezet op 12 augustus 2021. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds [datum in] 1970 gehuwd met [echtgenote] (echtgenote). Appellant ontvangt sinds [datum] 2013 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een gehuwde pensioengerechtigde. Op 18 juli 2018 heeft appellant de Svb gevraagd om hem met ingang van 1 september 2016 in aanmerking te brengen voor een ongehuwdenpensioen, omdat hij duurzaam gescheiden zou leven van zijn echtgenote.
1.2.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant heeft de Svb een onderzoek gestart naar de woon- en leefsituatie van appellant. Op 27 september 2018 heeft een huisbezoek plaatsgevonden in de woning van appellant aan de [adres 1] te [woonplaats 1] , is met hem gesproken en heeft hij het formulier ‘Onderzoek DGL’ ingevuld en ondertekend. Op 27 september 2018 heeft eveneens een huisbezoek plaatsgevonden op het adres van de echtgenote, [adres 2] te [woonplaats 2] , is met haar gesproken en heeft zij het formulier ‘Onderzoek DGL’ ingevuld en ondertekend. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het handhavingsrapport van 1 oktober 2018.
1.3.
Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek heeft de Svb bij besluit van 10 oktober 2018 aan appellant medegedeeld dat zijn ouderdomspensioen niet wijzigt. Aan dit besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant en zijn echtgenote weliswaar al jaren apart wonen, maar dat er geen echtscheidingsprocedure is opgestart. Er is sprake van financiële verstrengeling. Dit blijkt volgens de Svb uit het feit dat de echtgenote gebruikt maakt van de woning van appellant, appellant maandelijks geld op de rekening van de echtgenote stort, zij hier € 1.000,- van opneemt en hij gemachtigd is op deze rekening en uit het feit dat de auto waar appellant in rijdt op naam van de echtgenote staat. Er is sprake van dusdanige financiële verstrengeling dat er geen sprake is van een situatie dat appellant en zijn echtgenote een eigen leven leiden alsof er geen huwelijk meer is.
1.4.
Bij besluit van 24 januari 2019 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 oktober 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij recht heeft op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde omdat hij al jaren duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Hij heeft zijn echtgenote al jaren niet meer gezien en gesproken. Hij heeft inmiddels een echtscheiding aangevraagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
Voor zijn vaste rechtspraak over het begrip duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3017, ECLI:NL:CRVB:2019:3018 en ECLI:NL:CRVB:2019:3019. Volgens deze rechtspraak is bij gehuwden van duurzaam gescheiden leven pas sprake als na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander is gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Daarbij zijn de feitelijke omstandigheden bepalend voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken, zijn niet relevant voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.3.
Ten tijde hier in geschil was appellant gehuwd. Uitgangspunt is dan dat hij geen recht heeft op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Dit is alleen anders als hij aannemelijk maakt dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat hij duurzaam gescheiden leeft en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt.
4.4.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant daarin niet is geslaagd. Ook de Raad vindt daarbij van belang dat sprake is van een grote mate van financiële verbondenheid, waaruit zorg blijkt voor elkaar. Daarbij heeft de Raad van belang geacht dat de echtgenote van appellant woont in een woning in [woonplaats 2] , die eigendom van appellant is. Appellant betaalt voor de woning van zijn echtgenote de opstalverzekering en de gemeentelijke belastingen. De echtgenote van appellant betaalt geen vergoeding voor het gebruik van de woning in [woonplaats 2] . Daarnaast is sprake van een gezamenlijke rekening waar appellant € 1.000,- per maand op stort. Van dit bedrag wordt de hypotheek voldaan en het restant wordt door de echtgenote gebruikt voor haar levensonderhoud. Voorts rijdt appellant in een auto die op naam van zijn echtgenote staat. Gelet op deze feiten en omstandigheden is naar de maatstaf van de vaste rechtspraak geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Het gegeven dat de Belastingdienst appellant en zijn echtgenote niet (langer) als fiscale partners aanmerkt, kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen. Hetgeen appellant verder ter zitting naar voren heeft gebracht, hoeft in dit kader geen bespreking meer.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2021.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) D. Al-Zubaidi
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.