Uitspraak
19 4366 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
- feit 1: hij op of omstreeks 4 januari 2017 opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 238 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet:
- feit 2 primair: hij in of omstreeks de periode van 31 augustus 2016 tot en met 4 januari 2017 met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom (…):
- feit 2 subsidiair: hij – kort gezegd – medeplichtig is geweest aan deze diefstal in de periode van 31 augustus 2016 tot en met 4 januari 2017.
- verdroogde resten van hennepplanten op de vloer en naast de ingang naar de inrichting van een kweekruimte;
- op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderkant van de plantenpotten;
- het vervuilde filterdoek van de koolstoffilters;
- stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, het stoffilter van de koolstofcilinder, de aanwezige elektra en het rotorblad van de ventilator;
- een aantal droogrekken met daarop resten van hennepplanten;
- vijf knipschaartjes met daarop hennepresten.
4 januari 2017, heeft verweerder bij de schatting van de omvang van de inkomsten niet mogen uitgaan van een eerder gerealiseerde oogst. Daarmee wordt immers twijfel opgeroepen over de juistheid van de vrijspraak van wat eiser in de strafzaak wat betreft de met de teelt van hennep samenhangende diefstal van elektriciteit werd verweten. Daarom kan aan het bestreden besluit niet worden vastgehouden zonder in strijd te handelen met de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM gewaarborgde onschuldpresumptie.”