ECLI:NL:CRVB:2021:1237
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake onkostenvergoeding volksvertegenwoordiger en WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland met betrekking tot de onkostenvergoeding en de WAO-uitkering. Appellant ontving sinds 3 mei 2004 een WAO-uitkering van het Uwv, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2011 werd appellant lid van een orgaan en mocht hij een maximum bedrag bijverdienen zonder gevolgen voor zijn uitkering. Echter, het Uwv constateerde dat appellant in 2015 en 2016 meer inkomsten had dan toegestaan, wat leidde tot terugvordering van te veel ontvangen uitkering. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de onkostenvergoeding die hij ontving voor zijn werkzaamheden als volksvertegenwoordiger niet meegeteld zou moeten worden bij de berekening van zijn WAO-uitkering. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de belaste onkostenvergoeding en kilometervergoeding wel degelijk als sv-loon moeten worden aangemerkt, tenzij appellant kan aantonen dat zijn werkelijke kosten hoger zijn dan het fiscale forfait. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de terugvordering over bepaalde maanden, waar het Uwv niet langer aan vasthield. Tevens is appellant schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad heeft geoordeeld dat de redelijke termijn in deze zaak met bijna vier weken is overschreden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding van € 500,-. De uitspraak is gedaan op 30 april 2021.