In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv, waarbij haar WW-uitkering met 25% is verlaagd. Appellante, die werkzaam was bij Essent, had een uitkering aangevraagd na beëindiging van haar dienstverband. Essent werd door het Uwv aangemerkt als overheidswerkgever en had een re-integratietaak. Appellante weigerde een contract met re-integratiebedrijf FourstaR te ondertekenen, omdat zij niet akkoord ging met bepalingen waarin Essent als partij was betrokken. Het Uwv legde daarop een maatregel op, die door de rechtbank werd bevestigd. Appellante stelde in hoger beroep dat Essent ten onrechte als overheidswerkgever was gekwalificeerd en dat zij de verplichtingen uit de WW niet had geschonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv ten onrechte de maatregel had opgelegd, omdat appellante niet onvoorwaardelijk had geweigerd het contract te ondertekenen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, verklaarde het beroep gegrond en herstelde de WW-uitkering van appellante. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.