Op 16 december 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft appellante, die in dienst was bij [werkgever 1] B.V. en later bij [werkgever 2] B.V., en die op staande voet is ontslagen. Appellante heeft een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar het Uwv heeft haar een lager bedrag toegekend dan zij had verwacht. Appellante betwist de vastgestelde arbeidsomvang en stelt dat zij altijd meer uren heeft gewerkt dan het contractuele minimum. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van een arbeidsomvang van 14,69 uur per week. De Raad heeft vastgesteld dat de arbeidsomvang van appellante moet worden vastgesteld op 17,05 uur per week, gebaseerd op de door haar gewerkte uren in de periode van 12 oktober 2016 tot en met 11 januari 2017. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.362,50.