ECLI:NL:CRVB:2020:949
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Inkomsten uit zorgovereenkomst niet aangemerkt als loon uit dienstbetrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die van 22 september 2008 tot 1 juni 2014 werkzaam was bij een uitzendbureau, had een zorgovereenkomst met zijn partner en ontving hiervoor een vergoeding uit een persoonsgebonden budget. Na zijn ziekmelding en de beëindiging van zijn werkzaamheden, verzocht hij om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en later de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv kende hem een IVA-uitkering toe, maar de hoogte van het dagloon werd vastgesteld zonder de inkomsten uit de zorgovereenkomst mee te tellen.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat de zorgovereenkomst niet als een privaatrechtelijke dienstbetrekking kon worden aangemerkt. De Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, omdat de zorgovereenkomst niet voldeed aan de criteria van een gezagsverhouding en de verplichting tot het betalen van loon. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de inkomsten uit de zorgovereenkomst niet onder loon uit dienstbetrekking vallen, maar uit niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden bestaan.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen grond was voor een veroordeling tot schadevergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.