Uitspraak
17.4132 WW
25 april 2017, 16/2 (aangevallen uitspraak)
mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
BESLISSING
S. Wijna als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Trox als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2019.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellante, die als zorgverlener voor haar moeder werkte, en haar moeder. Appellante had van 1 september 2014 tot en met 9 maart 2015 zorg verleend aan haar moeder, maar het Uwv had haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) afgewezen, omdat er volgens hen geen privaatrechtelijke dienstbetrekking was. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een gezagsverhouding tussen appellante en haar moeder, ondanks de familierelatie. De Raad stelde vast dat appellante haar werkzaamheden verrichtte onder instructies van haar moeder en dat er een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid en het betalen van loon aanwezig was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.024,-.