In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die arbeidsongeschikt was geraakt door psychische en fysieke klachten, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat zijn belastbaarheid niet juist was vastgesteld en dat twee van de voorgehouden functies niet passend waren. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsarts juist waren. De Raad heeft ook vastgesteld dat er voldoende reservefuncties beschikbaar waren, zelfs als twee functies zouden vervallen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.