ECLI:NL:CRVB:2017:3144
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E.W. Akkerman
- F.M.S. Requisizione
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de toepassing van artikel 44 van de WAO en de hoogte van de uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de hoogte van haar WAO-uitkering. Appellante, die sinds 31 augustus 1997 een (gedeeltelijke) uitkering ontvangt, is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Echter, het Uwv heeft bij besluit van 27 november 2014 meegedeeld dat haar uitkering per 1 oktober 2014 verlaagd wordt naar € 1.448,12 bruto per maand, omdat haar inkomsten als centralist op de meldkamer van haar werkgever te hoog zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard.
De rechtbank Den Haag heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de anticumulatieregeling van artikel 44 van de WAO correct heeft toegepast en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de klasse 65 tot 80% valt. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar uitkering ten onrechte is verlaagd en dat het maatmanloon niet correct is vastgesteld.
Tijdens de zitting heeft appellante haar standpunt toegelicht, maar het Uwv heeft de aangevallen uitspraak verdedigd. De Raad heeft overwogen dat de inkomenssituatie van appellante aanleiding geeft voor de toepassing van artikel 44 van de WAO en dat het Uwv in beginsel mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie. Appellante heeft geen bewijs geleverd dat deze gegevens onjuist zijn. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor vergoeding van wettelijke rente of proceskosten.