ECLI:NL:CRVB:2017:3144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
15/5953 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de toepassing van artikel 44 van de WAO en de hoogte van de uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de hoogte van haar WAO-uitkering. Appellante, die sinds 31 augustus 1997 een (gedeeltelijke) uitkering ontvangt, is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Echter, het Uwv heeft bij besluit van 27 november 2014 meegedeeld dat haar uitkering per 1 oktober 2014 verlaagd wordt naar € 1.448,12 bruto per maand, omdat haar inkomsten als centralist op de meldkamer van haar werkgever te hoog zijn. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit is ongegrond verklaard.

De rechtbank Den Haag heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de anticumulatieregeling van artikel 44 van de WAO correct heeft toegepast en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de klasse 65 tot 80% valt. Appellante is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar uitkering ten onrechte is verlaagd en dat het maatmanloon niet correct is vastgesteld.

Tijdens de zitting heeft appellante haar standpunt toegelicht, maar het Uwv heeft de aangevallen uitspraak verdedigd. De Raad heeft overwogen dat de inkomenssituatie van appellante aanleiding geeft voor de toepassing van artikel 44 van de WAO en dat het Uwv in beginsel mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie. Appellante heeft geen bewijs geleverd dat deze gegevens onjuist zijn. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor vergoeding van wettelijke rente of proceskosten.

Uitspraak

15/5953 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
17 juli 2015, 15/3108 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.B.A. Bol hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 31 augustus 1997 in aanmerking gebracht voor een (gedeeltelijke) uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante is laatstelijk ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van
80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 27 november 2014 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat in verband met haar inkomsten als centralist op de meldkamer van [naam werkgever] te [woonplaats], de WAO-uitkering met ingang van 1 oktober 2014 wordt uitbetaald naar een lager bedrag van € 1.448,12 bruto per maand. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 20 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Uwv overwogen dat de WAO-uitkering in verband met de hoogte van de inkomsten uit arbeid van appellante met toepassing van artikel 44 van de WAO vanaf 1 oktober 2014 wordt uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv een correcte toepassing heeft gegeven aan de anticumulatieregeling van artikel 44 van de WAO en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante hoe dan ook uitkomt in de klasse
65 tot 80%. Aanpassing van het maatmanuurloon conform het verzoek van appellante zal niet het door appellante gewenste effect van indeling in arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100% hebben. Voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid vormen de door de werkgever opgegeven loongegevens zoals neergelegd in de polisadministratie het uitgangspunt.
3.1.
Appellante kan zich niet verenigen met de berekening die is gemaakt en is van mening dat haar uitkering, gelet op haar inkomsten, ook op en na 1 oktober 2014 uitbetaald dient te worden naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%. Appellante heeft aangevoerd dat het maatmanloon per einde wachttijd niet correct is vastgesteld omdat geen rekening is gehouden met een eindejaarsuitkering die zij ontving. Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het Uwv niet is uitgegaan van de juiste bedragen bij de vaststelling van de inkomsten uit arbeid. Voor oktober 2014 is uitgegaan van een opbouw van de vakantietoeslag van meer dan 8%. Ter zitting heeft appellante nog betoogd dat haar maatmaninkomen niet is geïndexeerd met de juiste indexcijfers.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een arbeidskundige bezwaar en beroep van 27 maart 2017, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 44 van de WAO is, samengevat en voor zover hier van belang, bepaald dat gelet op de inkomsten uit arbeid van appellante de uitkering slechts gedeeltelijk tot uitbetaling komt.
4.2.
Niet in geschil is dat de inkomenssituatie van appellante aanleiding is voor toepassing van artikel 44 van de WAO.
4.3.
De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 27 maart 2017 voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat, ook indien het standpunt van appellante ter zake van de berekening van het maatmaninkomen per einde wachttijd wordt gevolgd, dit geen wijziging in de arbeidsongeschiktheidsklasse per 1 oktober 2014 meebrengt.
4.4.
Appellante heeft eerst ter zitting van de Raad nog aangevoerd dat zij mogelijk door een onjuiste indexering van het maatmaninkomen ten onrechte niet is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Deze beroepsgrond zal buiten bespreking worden gelaten, omdat deze in strijd met de goede procesorde te laat is aangevoerd.
4.5.
Wat er is genoten aan loon en wat er is opgebouwd aan vakantietoeslag wordt door het Uwv in beginsel vastgesteld aan de hand van de bedragen die door de werkgever zijn aangegeven en die met die aangifte in de polisadministratie zijn neergelegd. Uit vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789) volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Appellante heeft in hoger beroep geen gegevens overgelegd die aanleiding zijn voor het oordeel dat de door het Uwv gebruikte gegevens uit de polisadministratie onjuist zijn. Voorts zijn de zich in het dossier bevindende salarisspecificaties in overeenstemming met de door het Uwv gehanteerde informatie.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij dit oordeel is er geen grond voor vergoeding van de gevraagde wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra

HD