ECLI:NL:CRVB:2020:2823
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WW-uitkering na ontslag wegens zedenmisdrijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die in dienst was bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), had een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend na zijn ontslag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant verwijtbaar werkloos was geworden door zijn veroordeling voor een zedenmisdrijf. De Raad oordeelde dat het Uwv zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op het voorschot WW-uitkering een maatregel van blijvend gehele weigering moest worden toegepast. De appellant was onherroepelijk veroordeeld voor het meermalen verrichten van seksuele handelingen met een minderjarig meisje, waarbij hij gebruik had gemaakt van de computer en iPad van de RDW. De Raad bevestigde dat de gedragingen van appellant een dringende reden opleverden in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek, en dat appellant ter zake een verwijt kon worden gemaakt. De Raad concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat het niet nakomen van de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen appellant niet in overwegende mate kon worden verweten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.