In deze zaak heeft appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvragen om bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de aanvragen terecht zijn afgewezen, omdat de kosten van de koopwoning niet meer als noodzakelijke kosten van het bestaan worden gezien. De woonkostentoeslag is bedoeld voor een overgangsfase na een inkomensterugval, en appellante heeft niet aangetoond dat zij zich in een dergelijke situatie bevindt. De Raad heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure niet is overschreden, aangezien de totale duur van de procedure minder dan vier jaar bedraagt. De verzoeken om schadevergoeding zijn dan ook afgewezen. De uitspraak bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank Rotterdam, waarin de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond zijn verklaard.