Uitspraak
18 642 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
€ 126,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis, die een terugvordering van bijzondere bijstand voor reiskosten had opgelegd. De Raad oordeelde dat, hoewel de appellante de vordering inmiddels had afgelost, er nog steeds belang was bij de beoordeling van de grond waarop de aflossingscapaciteit was vastgesteld. De Raad benadrukte dat de beslistermijn van twaalf weken, zoals vastgelegd in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet afhankelijk is van een mededeling aan de betrokkene. Het verzoek om een dwangsom werd terecht afgewezen, omdat de appellante het college in gebreke had gesteld voordat de beslistermijn was verstreken. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was tot terugvordering en dat de aflossingscapaciteit onjuist was vastgesteld, omdat er geen rekening was gehouden met de woonkosten van appellante. De rechtbank had de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, maar de Raad besloot dat het college opnieuw moest beslissen op het bezwaar tegen het oorspronkelijke besluit, met inachtneming van de uitspraak. De Raad bevestigde de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding en bepaalde dat het college het griffierecht moest vergoeden.