In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam als Operationeel Specialist C, had een aanvraag ingediend voor ontheffing van werkzaamheden op basis van de remplaçantenregeling. De korpschef van politie had deze aanvraag afgewezen, omdat er op de peildatum van 1 juni 2017 geen herplaatsingskandidaat kon worden geplaatst op de vrijkomende formatieplaats. De Raad oordeelde dat de korpschef voldoende inzicht had gegeven in de redenen voor de afwijzing, maar dat de motivering van het bestreden besluit niet deugde. De rechtbank had de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat de Raad onterecht vond. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak voor zover deze de rechtsgevolgen in stand hield en verklaarde het beroep tegen het besluit van 31 maart 2020 ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat het besluit niet onrechtmatig was bevonden. De korpschef werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.050,- en moest het griffierecht van € 259,- vergoeden.