ECLI:NL:CRVB:2020:2371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij werd vastgesteld dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende beperkingen bevatte. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Raad oordeelde dat het Uwv niet verplicht was om elke afwijking van eerdere beoordelingen te motiveren. De brieven van behandelaren die appellante had overgelegd, betroffen geen relevante informatie voor de datum in geding.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen werd daarmee bekrachtigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.