ECLI:NL:RBZWB:2020:5962

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20_1013
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiseres na een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering. Eiseres, een 56-jarige vrouw, had in het verleden een uitkering ontvangen op basis van haar arbeidsongeschiktheid, maar het UWV had in een besluit van 23 september 2019 bepaald dat zij vanaf 22 september 2019 geen recht meer had op deze uitkering. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiseres geschikt was voor het verrichten van bepaalde functies, ondanks haar gezondheidsklachten, waaronder beperkingen door een herseninfarct en hersenbloeding.

Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, en het UWV heeft in een bestreden besluit van 9 januari 2020 de bezwaren gegrond verklaard, maar de beëindiging van de uitkering verplaatst naar 3 december 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 oktober 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door een advocaat.

De rechtbank heeft de medische en arbeidsdeskundige onderzoeken van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig zijn uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de artsen van het UWV voldoende inzicht hadden in de medische situatie van eiseres en dat hun conclusies goed onderbouwd waren. Eiseres werd niet gevolgd in haar stelling dat er onvoldoende medische onderbouwing was voor het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering per 3 december 2019 rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/1013 ZW

uitspraak van 26 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.R. Heijstek,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 september 2019 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWB) bepaald dat eiseres vanaf 22 september 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 9 januari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, in die zin dat de ZW-uitkering van eiseres pas wordt beëindigd per 3 december 2019.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 22 oktober 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1.
Eiseres is een 56-jarige vrouw. Zij is in de periode van 20 november 2015 tot 17 november 2017 gedurende 104 weken arbeidsongeschikt geweest. Per laatstgenoemde datum heeft het UWV geweigerd aan haar een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op minder dan 35%.
Eiseres heeft zich per 18 januari 2018 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Naast de al langer bestaande klachten van het bewegingsapparaat was nu ook sprake van psychische klachten. Voor eiseres werden aanvullende beperkingen aangenomen met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren. Ondanks deze toegenomen beperkingen is eiseres geschikt bevonden voor ten minste één van de eerder bij de WIA-beoordeling geduide functies. Bij besluit van 27 maart 2018 heeft het UWV daarom bepaald dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering per 27 maart 2018. Bij besluit van 14 augustus 2018 zijn de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 27 maart 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 maart 2019, procedurenummer 18/6441 ZW, heeft deze rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 14 augustus 2018 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft zich op 7 mei 2018 opnieuw ziekgemeld vanuit een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) wegens aanhoudende fysieke klachten. Daarnaast is sprake van psychische klachten veroorzaakt door voortdurende pijn. Het UWV heeft bij besluit van 6 augustus 2018 een ZW-uitkering aan eiseres toegekend met ingang van 6 augustus 2018.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiseres vanaf 22 september 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij geschikt is geacht voor het verrichten van de functies die ten grondslag zijn gelegd aan het besluit van 14 augustus 2018 (de eerdere WIA-beoordeling).
In het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, in die zin dat de ZW-uitkering van eiseres pas wordt beëindigd per
3 december 2019.
Standpunt eiseres
2. Eiseres is van mening – kort samengevat – dat het UWV ten onrechte stelt dat de beperkingen door haar herseninfarct (CVA) en hersenbloeding (ICH) tijdelijk en niet aanhoudend van aard zijn, en dat deze slechts tot minimale restverschijnselen hebben geleid. Volgens eiseres was zij op de peildatum van 3 december 2019 nog niet hersteld van deze aandoeningen, die onder meer hebben geleid tot een verstoorde coördinatie (met name aan de rechterzijde van haar lichaam), chronische vermoeidheid en een verminderd uithoudingsvermogen, ongewenst gewichtsverlies, een concentratiestoornis en problemen met het korte termijngeheugen. Volgens eiseres heeft het UWV gelet op deze klachten ten onrechte geen urenbeperking gesteld op energetische of preventieve gronden. Het UWV heeft ook haar fysieke klachten onderschat, waaronder haar lage rugklachten als gevolg van artrose in de rug. Volgens eiseres is geen sprake van een deugdelijke en concrete medische onderbouwing van het bestreden besluit. Zij stelt verder dat zij op de peildatum ongeschikt was voor de totaalbelasting van de door het UWV gehanteerde functies. Zij voert daartoe aan dat uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de totaalbelasting van een geduide functie zodanig kan zijn dat deze medisch ongeschikt is, ook als ieder afzonderlijk belastingpunt van die functie binnen de grenzen van de vastgestelde belastbaarheid blijft. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een grote hoeveelheid medische informatie ingebracht, die hieronder – voor zover relevant – nader wordt besproken. Zij heeft de rechtbank ook verzocht om het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.
Toetsingskader EZWB
3. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2371) wordt voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit.
Het (medische en arbeidsdeskundige) onderzoek door het UWV
5.1.
Het medische onderzoek van het UWV is verricht door een arts en een arts bezwaar en beroep (b&b). Het arbeidsdeskundige onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige.
5.2.
Verzekeringsarts Bentvelsen heeft eiseres gezien op het spreekuur van 20 augustus 2019, waarbij zij (oriënterend) psychisch werd onderzocht. De UWV-arts heeft informatie uit de behandelend sector betrokken in zijn beoordeling. Hij rapporteert dat sprake is van een chronische aandoening, waarbij een diversiteit aan morbiditeit en beperkingen kan voorkomen. De belangrijkste beperkingen in de belastbaarheid gelden met betrekking tot fysieke omgevingseisen. Eiseres is aangewezen op rug- en gewricht sparende arbeid bij dynamische handelingen en statische houdingen. De aandoening van eiseres heeft als effect dat beperkingen op persoonlijk en sociaal niveau plausibel zijn, zoals bij werk met veelvuldige deadlines of productiepieken, met een hoog handelingstempo, en werk met conflicten. Het UWV heeft de beperkingen van eiseres nader uitgewerkt en vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 22 augustus 2019.
5.3.
Arbeidsdeskundige De Meulmeester heeft, rekening houdend met de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde beperkingen, geconcludeerd dat eiseres per 5 augustus 2019 (nog steeds) alle drie de functies kan verrichten die op 8 augustus 2018 zijn geduid in het kader van de eerdere WIA-beoordeling. Het gaat daarbij om de functies van beleidsambtenaar financiële en economische zaken (Sbc-code 912010), beleidsambtenaar ruimtelijke ordening, welzijn (Sbc-code 965010) en transportplanner, medewerker bevrachting (Sbc-code 484010).
5.4.
Bezwaarverzekeringsarts Schröder heeft eiseres gezien op een hoorzitting van 3 december 2019, waarna aansluitend medisch onderzoek werd verricht. Er werd door eiseres ingebrachte medische informatie betrokken in de beoordeling. De verzekeringsarts b&b gaat uitgebreid in op de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit, en concludeert – na overleg met verzekeringsarts b&b Lemmers – dat eiseres op 22 september 2019 arbeidsgeschikt was voor de geduide functies. Op 8 oktober 2019 heeft een eerste cerebrovasculair accident plaatsgevonden, en op 14 november 2019 een tweede accident. Eiseres wordt om deze reden vanaf 8 oktober 2019 tijdelijk toegenomen arbeidsongeschikt geacht, en ongeschikt voor de geduide functies. Volgens de arts b&b is deze ongeschiktheid echter niet aanhoudend van aard, gezien de bevindingen tijdens observatie en lichamelijk onderzoek op 3 december 2019. De arts b&b acht de ingeschatte beperkingen en functionele mogelijkheden op basis van de bevindingen tijdens lichamelijk onderzoek op 3 december 2019 passend bij de al eerder opgestelde FML. Eiseres is daarom per genoemde datum opnieuw arbeidsgeschikt geacht voor de geduide functies.
Beoordeling door de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Beide UWV-artsen hebben het dossier van eiseres bestudeerd, en haar medisch onderzocht. Er werd ook medische informatie uit de behandelend sector betrokken in de beoordeling. De artsen van het UWV beschikten hiermee over voldoende inzicht in de medische situatie van eiseres. Uit de rapportages van de UWV-artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van eiseres. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in de beoordelingen. Verder is de uitkomst van het medisch onderzoek voldoende onderbouwd. Eiseres wordt daarom niet gevolgd in haar stelling dat geen sprake is van een deugdelijke medische onderbouwing van het bestreden besluit.
7. Eiseres heeft aan haar beroepschrift van 9 maart 2020 een aantal medische stukken gehecht ter onderbouwing van haar standpunt, onder meer met betrekking tot de door het UWV gestelde tijdelijkheid van de restverschijnselen van haar hersenaandoeningen. Naar het oordeel van de rechtbank geven deze stukken onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV.
Aan de brieven van de behandelend fysiotherapeute van eiseres van 17 januari 2020 en 18 februari 2020, en de brief van de diëtiste van eiseres van 17 januari 2020 komt geen doorslaggevende betekenis toe, reeds nu deze behandelaars geen artsen zijn. Verder stelt verzekeringsarts b&b Van der Heemst in een aanvullend rapport van 8 oktober 2020 terecht dat de fysiotherapeut weliswaar lichte beperkingen heeft gevonden aan het rechterbeen, maar dat de behandelend neuroloog R. Brouns en de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts M.M.F. Timmerhuis (hierna: Timmerhuis) geen (fysieke) restverschijnselen van een CVA hebben gevonden bij lichamelijk onderzoek. Verzekeringsarts b&b Van der Heemst stelt met betrekking tot de brief van de diëtiste ook terecht dat niet is gebleken van een relatie tussen CVA en gewichtsverlies, en dat de mate van gewichtsafname ook niet dusdanig is dat eiseres op basis daarvan meer beperkt zou zijn dan aangegeven in de FML.
Het door eiseres overgelegde deskundigenrapport van Timmerhuis van 2 maart 2020 geeft ook geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV, nu dit rapport niet kan worden beschouwd als een volwaardige contra-expertise. In het rapport zijn met name anamnestische gegevens opgenomen, en de conclusies van Timmerhuis lijken vooral te zijn gebaseerd op dossierstudie en het bij eiseres opgenomen dagverhaal. Uit de stukken kan in ieder geval niet worden afgeleid dat een grondig eigen medisch onderzoek ten grondslag ligt aan de conclusies in het rapport. De enkele omstandigheid dat Timmerhuis andere conclusies trekt op basis van dezelfde informatie en klachten dan het UWV, betekent niet dat de beoordeling van de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest. Gezien het voorgaande vormt het rapport van Timmerhuis ook geen objectivering van de door eiseres gestelde urenbeperking en de beperkingen in haar cognitieve functioneren (in de vorm van geheugen- en concentratieverlies). De rechtbank wijst in dit verband ook op het rapport van de arts b&b van het UWV van 31 december 2019, waarin uitgebreid en op steekhoudende wijze wordt getoetst aan de (strenge) criteria van richtlijn 'Duurbelasting in Arbeid'.
8. Eiseres heeft aan haar aanvullende beroepschriften van 9 maart 2020 en 16 oktober 2020 een aantal aanvullende medische stukken gehecht ter onderbouwing van haar standpunt. Het gaat daarbij om een e-mailbericht van de fysiotherapeute van 25 maart 2020, een doorverwijzing van de huisarts naar revalidatiecentrum Revant van 30 maart 2020, een tussentijdse evaluatie van de revalidatiearts van 22 juni 2020, een overzicht van de behandelingen vanaf 15 mei 2020 tot heden door de aan Revant gelieerde behandelaars, een brief van de internist van 14 april 2020 met een tussentijds verslag van de diëtiste van 6 juli 2020, een actuele medicatielijst van eiseres met verhoging van de medicatie voor hartslagverlaging, een aantal pagina’s van het verzekeringsgeneeskundig protocol Beroerte, het op 8 oktober 2020 door eiseres ontvangen medisch dossier van Revant, een doorverwijzing van 12 oktober 2020 naar de KNO-arts vanwege slikproblemen, de bevestiging van een vervolgafspraak met de revalidatiearts op 26 oktober 2020, en een aanvullend verslag van 14 oktober 2020 van de maatschappelijk werker van Revant.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook aan deze stukken niet de waarde worden toegekend die eiseres daaraan gehecht wenst te zien, nu deze dateren van na de peildatum van 3 december 2019. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd ook niet nader en concreet kunnen onderbouwen welke specifieke informatie over haar gesteldheid in deze stukken onverenigbaar is met de rapporten van de UWV-artsen. De rechtbank ziet in deze stukken ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV.
9. De door eiseres gestelde artroseklachten met bijbehorende (lage) rugklachten waren blijkens de verslagen van de UWV-artsen bekend ten tijde van het medische onderzoek van het UWV. De door eiseres in beroep overgelegde stukken en de overige dossierstukken geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat het UWV te weinig beperkingen heeft aangenomen in verband met deze fysieke klachten.
10. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling en de conclusies van het UWV. Dat de artsen van het UWV de door eiseres ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat zij die ervaart, betekent niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij eiseres zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen. Voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, zoals bepleit door eiseres, bestaat daarom geen aanleiding.
11. Er is ook geen aanleiding om te oordelen dat het UWV eiseres op basis van de vastgestelde belastbaarheid ten onrechte geschikt heeft bevonden voor de eerder geduide functies in het kader van de WIA-beoordeling. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de totaalbelasting van de betrokken functies haar belastbaarheid overschrijdt. De in dit verband gestelde omstandigheid dat eiseres nooit op academisch niveau heeft gewerkt is niet bepalend voor de passendheid van de functie. Van belang is dat eiseres aan de gevraagde opleidingseisen voldoet.
Conclusie
12. De conclusie is dat het UWV op goede gronden is overgegaan tot het beëindigen van de ZW-uitkering van eiseres per 3 december 2019. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 26 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.