5.4.Bezwaarverzekeringsarts Schröder heeft eiseres gezien op een hoorzitting van 3 december 2019, waarna aansluitend medisch onderzoek werd verricht. Er werd door eiseres ingebrachte medische informatie betrokken in de beoordeling. De verzekeringsarts b&b gaat uitgebreid in op de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit, en concludeert – na overleg met verzekeringsarts b&b Lemmers – dat eiseres op 22 september 2019 arbeidsgeschikt was voor de geduide functies. Op 8 oktober 2019 heeft een eerste cerebrovasculair accident plaatsgevonden, en op 14 november 2019 een tweede accident. Eiseres wordt om deze reden vanaf 8 oktober 2019 tijdelijk toegenomen arbeidsongeschikt geacht, en ongeschikt voor de geduide functies. Volgens de arts b&b is deze ongeschiktheid echter niet aanhoudend van aard, gezien de bevindingen tijdens observatie en lichamelijk onderzoek op 3 december 2019. De arts b&b acht de ingeschatte beperkingen en functionele mogelijkheden op basis van de bevindingen tijdens lichamelijk onderzoek op 3 december 2019 passend bij de al eerder opgestelde FML. Eiseres is daarom per genoemde datum opnieuw arbeidsgeschikt geacht voor de geduide functies.
Beoordeling door de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Beide UWV-artsen hebben het dossier van eiseres bestudeerd, en haar medisch onderzocht. Er werd ook medische informatie uit de behandelend sector betrokken in de beoordeling. De artsen van het UWV beschikten hiermee over voldoende inzicht in de medische situatie van eiseres. Uit de rapportages van de UWV-artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van eiseres. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in de beoordelingen. Verder is de uitkomst van het medisch onderzoek voldoende onderbouwd. Eiseres wordt daarom niet gevolgd in haar stelling dat geen sprake is van een deugdelijke medische onderbouwing van het bestreden besluit.
7. Eiseres heeft aan haar beroepschrift van 9 maart 2020 een aantal medische stukken gehecht ter onderbouwing van haar standpunt, onder meer met betrekking tot de door het UWV gestelde tijdelijkheid van de restverschijnselen van haar hersenaandoeningen. Naar het oordeel van de rechtbank geven deze stukken onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV.
Aan de brieven van de behandelend fysiotherapeute van eiseres van 17 januari 2020 en 18 februari 2020, en de brief van de diëtiste van eiseres van 17 januari 2020 komt geen doorslaggevende betekenis toe, reeds nu deze behandelaars geen artsen zijn. Verder stelt verzekeringsarts b&b Van der Heemst in een aanvullend rapport van 8 oktober 2020 terecht dat de fysiotherapeut weliswaar lichte beperkingen heeft gevonden aan het rechterbeen, maar dat de behandelend neuroloog R. Brouns en de door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts M.M.F. Timmerhuis (hierna: Timmerhuis) geen (fysieke) restverschijnselen van een CVA hebben gevonden bij lichamelijk onderzoek. Verzekeringsarts b&b Van der Heemst stelt met betrekking tot de brief van de diëtiste ook terecht dat niet is gebleken van een relatie tussen CVA en gewichtsverlies, en dat de mate van gewichtsafname ook niet dusdanig is dat eiseres op basis daarvan meer beperkt zou zijn dan aangegeven in de FML.
Het door eiseres overgelegde deskundigenrapport van Timmerhuis van 2 maart 2020 geeft ook geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV, nu dit rapport niet kan worden beschouwd als een volwaardige contra-expertise. In het rapport zijn met name anamnestische gegevens opgenomen, en de conclusies van Timmerhuis lijken vooral te zijn gebaseerd op dossierstudie en het bij eiseres opgenomen dagverhaal. Uit de stukken kan in ieder geval niet worden afgeleid dat een grondig eigen medisch onderzoek ten grondslag ligt aan de conclusies in het rapport. De enkele omstandigheid dat Timmerhuis andere conclusies trekt op basis van dezelfde informatie en klachten dan het UWV, betekent niet dat de beoordeling van de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest. Gezien het voorgaande vormt het rapport van Timmerhuis ook geen objectivering van de door eiseres gestelde urenbeperking en de beperkingen in haar cognitieve functioneren (in de vorm van geheugen- en concentratieverlies). De rechtbank wijst in dit verband ook op het rapport van de arts b&b van het UWV van 31 december 2019, waarin uitgebreid en op steekhoudende wijze wordt getoetst aan de (strenge) criteria van richtlijn 'Duurbelasting in Arbeid'.
8. Eiseres heeft aan haar aanvullende beroepschriften van 9 maart 2020 en 16 oktober 2020 een aantal aanvullende medische stukken gehecht ter onderbouwing van haar standpunt. Het gaat daarbij om een e-mailbericht van de fysiotherapeute van 25 maart 2020, een doorverwijzing van de huisarts naar revalidatiecentrum Revant van 30 maart 2020, een tussentijdse evaluatie van de revalidatiearts van 22 juni 2020, een overzicht van de behandelingen vanaf 15 mei 2020 tot heden door de aan Revant gelieerde behandelaars, een brief van de internist van 14 april 2020 met een tussentijds verslag van de diëtiste van 6 juli 2020, een actuele medicatielijst van eiseres met verhoging van de medicatie voor hartslagverlaging, een aantal pagina’s van het verzekeringsgeneeskundig protocol Beroerte, het op 8 oktober 2020 door eiseres ontvangen medisch dossier van Revant, een doorverwijzing van 12 oktober 2020 naar de KNO-arts vanwege slikproblemen, de bevestiging van een vervolgafspraak met de revalidatiearts op 26 oktober 2020, en een aanvullend verslag van 14 oktober 2020 van de maatschappelijk werker van Revant.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook aan deze stukken niet de waarde worden toegekend die eiseres daaraan gehecht wenst te zien, nu deze dateren van na de peildatum van 3 december 2019. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd ook niet nader en concreet kunnen onderbouwen welke specifieke informatie over haar gesteldheid in deze stukken onverenigbaar is met de rapporten van de UWV-artsen. De rechtbank ziet in deze stukken ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling van het UWV.
9. De door eiseres gestelde artroseklachten met bijbehorende (lage) rugklachten waren blijkens de verslagen van de UWV-artsen bekend ten tijde van het medische onderzoek van het UWV. De door eiseres in beroep overgelegde stukken en de overige dossierstukken geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat het UWV te weinig beperkingen heeft aangenomen in verband met deze fysieke klachten.
10. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische beoordeling en de conclusies van het UWV. Dat de artsen van het UWV de door eiseres ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat zij die ervaart, betekent niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij eiseres zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen. Voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, zoals bepleit door eiseres, bestaat daarom geen aanleiding.
11. Er is ook geen aanleiding om te oordelen dat het UWV eiseres op basis van de vastgestelde belastbaarheid ten onrechte geschikt heeft bevonden voor de eerder geduide functies in het kader van de WIA-beoordeling. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de totaalbelasting van de betrokken functies haar belastbaarheid overschrijdt. De in dit verband gestelde omstandigheid dat eiseres nooit op academisch niveau heeft gewerkt is niet bepalend voor de passendheid van de functie. Van belang is dat eiseres aan de gevraagde opleidingseisen voldoet.
12. De conclusie is dat het UWV op goede gronden is overgegaan tot het beëindigen van de ZW-uitkering van eiseres per 3 december 2019. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.