ECLI:NL:CRVB:2020:2132
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de WGA-vervolguitkering en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot de hoogte van zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die zich ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling door het Uwv werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,07%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarop hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de WGA-vervolguitkering terecht ongewijzigd was gelaten. Daarnaast werd er een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn behandeld. De Raad concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden en kende appellant een schadevergoeding toe van € 500,-, verdeeld over het Uwv en de Staat der Nederlanden. De Raad veroordeelde het Uwv tot betaling van € 166,67 en de Staat tot € 333,33, evenals proceskosten aan appellant.