ECLI:NL:CRVB:2020:1772
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning ouderdomspensioen AOW en beoordeling onevenredig zware last
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan betrokkene, die door de verhoging van de AOW-leeftijd financieel nadeel heeft ondervonden. Betrokkene had verzocht om herziening van een eerder besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat zijn ouderdomspensioen pas per een latere datum zou ingaan. De Raad oordeelde dat de situatie van betrokkene in de periode van 29 juni 2016 tot 3 augustus 2016 niet dermate schrijnend was dat er sprake was van een onevenredig zware last. De Svb had terecht de financiële draagkracht van betrokkene en zijn echtgenote in aanmerking genomen, die boven de bijstandsnorm voor een echtpaar uitkwam. De Raad bevestigde dat de beoordeling van de onevenredige last moet plaatsvinden op basis van het gezinsinkomen gerelateerd aan het bestaansminimum. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die zouden rechtvaardigen dat betrokkene een onevenredig zware last zou ondervinden. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam werd gedeeltelijk vernietigd, en de Svb werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep.