ECLI:NL:CRVB:2019:692
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-pensioen en overbruggingsuitkering met betrekking tot onevenredig zware last
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van AOW-pensioen en de afwijzing van een overbruggingsuitkering aan een betrokkene. De betrokkene, geboren in 1952, had in 2008 zijn werk verloren en ontving tot zijn 65ste verjaardag een uitkering uit een stamrechtconstructie. Hij diende op 9 februari 2017 een aanvraag in voor AOW en een overbruggingsuitkering op grond van de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR). De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende hem AOW toe, maar wees de aanvraag voor de overbruggingsuitkering af omdat zijn inkomen te hoog was. De betrokkene maakte bezwaar tegen de ingangsdatum van zijn AOW en de afwijzing van de overbruggingsuitkering, stellende dat de verhoging van zijn AOW-leeftijd een ongerechtvaardigde inbreuk op zijn eigendomsrecht vormde, wat leidde tot een onevenredig zware last.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep tegen de ingangsdatum van de AOW gegrond en vernietigde het besluit van de Svb, maar verklaarde het beroep tegen de afwijzing van de overbruggingsuitkering ongegrond. In hoger beroep betoogde de Svb dat de toetsing aan de voorwaarden van de OBR een deugdelijk individueel feitenonderzoek opleverde. De Raad oordeelde dat de Svb in hoger beroep een zorgvuldige beoordeling had uitgevoerd en dat de conclusie was dat er geen sprake was van een onevenredig zware last. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene.