ECLI:NL:CRVB:2020:1738
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als filiaalmanager werkte, had zich op 9 november 2014 ziek gemeld met somatische en psychische klachten. Het Uwv had hem aanvankelijk een WGA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 52,85%, maar na bezwaar werd dit percentage herzien naar 79,65%. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze herziening ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 79,65%. De Raad bevestigt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat de beperkingen van appellant adequaat zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn onderkend, maar de Raad oordeelt dat de informatie van zijn behandelend psychiater al in de eerdere beoordeling is meegenomen. De Raad concludeert dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend zijn en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien de uitspraak in het voordeel van het Uwv is.