ECLI:NL:CRVB:2024:474
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich ziekmeldde met klachten van carpaal tunnelsyndroom, hernia, spanningen en fibromyalgie, stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hield met haar medische situatie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die eerder het beroep van appellante gegrond had verklaard maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand had gelaten.
Het procesverloop begon met een hoger beroep ingesteld door mr. V.C.D. Klaassen, advocaat van appellante. Het Uwv diende een verweerschrift in en de zaak werd behandeld op een zitting op 23 augustus 2023. Tijdens deze zitting zijn aanvullende medische stukken ingediend door het Uwv, waar appellante op reageerde. De Raad besloot geen tweede zitting te houden en sloot het onderzoek.
De Raad beoordeelde de argumenten van appellante, die stelde dat haar medische situatie onvoldoende was meegenomen in de beoordeling. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de FML adequaat was en dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante vielen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij appellante geen proceskostenvergoeding kreeg.