ECLI:NL:RBMNE:2024:5655

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
UTR 22/4317
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van zorgvuldigheidsgebrek in WIA-aanvraag na tussenuitspraak

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag. Dit is een vervolg op de tussenuitspraak van 21 juni 2023, waarin de rechtbank het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de gelegenheid gaf om een zorgvuldigheidsgebrek te herstellen door fysiek contact met eiser te hebben. Op 9 augustus 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullend rapport ingediend na een fysiek spreekuurcontact met eiser. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en het onderzoek gesloten.

De rechtbank concludeert dat het Uwv het zorgvuldigheidsgebrek heeft hersteld door het aanvullende medisch onderzoek. Eiser had in zijn zienswijze op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangevoerd dat er een aangepaste functionele mogelijkhedenlijst (FML) had moeten worden opgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar eerdere conclusies heeft gehandhaafd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inschatting van de belastbaarheid van eiser door het Uwv.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiser per 18 januari 2022 niet langer recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij 22,91% arbeidsongeschikt is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser krijgt het betaalde griffierecht vergoed en de proceskosten worden vastgesteld op € 2.187,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde en is openbaar uitgesproken op 16 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4317

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag. De uitspraak een vervolg op de tussenuitspraak van 21 juni 2023 [1] .
Verloop van de procedure
2. Voor een weergave van het procesverloop tot aan deze tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
3. Met de tussenuitspraak heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek te herstellen door een fysiek spreekuurcontact met eiser te houden.
4. Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullend rapport van 9 augustus 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend. Eiser heeft hierop op 22 maart 2024 gereageerd.
5. De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Tussenuitspraak
6. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
7. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er geen fysiek spreekuurcontact is geweest met de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak op 9 augustus 2023 een fysiek spreekuurcontact met eiser gehouden en eiser daarbij psychisch onderzocht en lichamelijk geobserveerd. De bevindingen uit dit onderzoek staan weergegeven in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van diezelfde datum. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het spreekuur een anamnese heeft afgenomen en eisers medicatiegebruik heeft besproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert in haar rapport dat er tijdens het spreekuur geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen waardoor er geen reden is om verdergaande beperkingen aan te nemen dan zijn opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juli 2022. Nu er alsnog een fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden is het medische onderzoek naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig verricht. Het onderzoek is namelijk gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, wat in bezwaar en op de hoorzitting is aangevoerd, overgelegde medische informatie en een fysiek onderzoek.
8.1.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het Uwv met het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichte aanvullend medisch onderzoek zoals beschreven in haar rapport van 9 augustus 2023 het zorgvuldigheidsgebrek heeft hersteld. De rechtbank zal hierna de andere beroepsgronden van eiser bespreken die nog niet zijn beoordeeld in de tussenuitspraak.
Medische beoordeling
9. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv zijn belastbaarheid onjuist heeft ingeschat. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Discrepantie FML en bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep
10. Eiser voert in zijn zienswijze op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 augustus 2023 aan dat het rapport onzorgvuldig is omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verzuimd een aangepaste FML op te stellen met aanvullende beperkingen. Daar betrekt hij bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar rapport afsluit met de conclusie dat de FML zoals die is opgesteld kan worden gehandhaafd, terwijl zij overweegt dat de beperkingen in de FML die is opgesteld door de primaire arts niet toereikend zijn en een opsomming geeft van verdergaande beperkingen die aangenomen moeten worden.
10.1.
De stelling van eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aangepaste FML had moeten opstellen gelet op haar bevindingen in het rapport van 9 augustus 2023, berust volgens de rechtbank op een onjuiste lezing van dit rapport. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft onder het kopje ‘overwegingen ondergetekende’ immers: “Er werd eerder in bezwaar een nieuwe FML opgesteld welke ongewijzigd van toepassing is te achten daar het spreekuur van 09-08-2023 geen nieuwe medische feiten naar voren brengt.’’ Daarnaast vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder ‘conclusie’: “Er zijn medische argumenten om de primair vastgestelde belastbaarheid te wijzigen zoals eerder in bezwaar werd gedaan. De eerder opgestelde FML in bezwaar is ongewijzigd van toepassing te achten.” De verzekeringsarts bezwaar en beroep blijft in haar rapport dus bij haar eerdere conclusie uit het bezwaarrapport van 20 juli 2022 dat eiser meer beperkingen heeft dan de primaire verzekeringsarts eerder had aangenomen en concludeert daarnaast dat de FML van 20 juli 2022 die zij in bezwaar heeft opgesteld - met verdergaande beperkingen - de beperkingen van eiser juist weergeeft. Van beperkingen die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn aangenomen, maar ten onrechte niet zijn vertaald in een FML is dan ook geen sprake.
Geen benutbare mogelijkheden en volledige arbeidsarbeidsongeschiktheid
11. Eiser heeft op de zitting naar voren gebracht niet te begrijpen waarop wordt gebaseerd dat het een stuk beter gaat met hem nu hij al vanaf 2013 door de bedrijfsarts als volledig arbeidsongeschikt werd gezien en ook het Uwv al vanaf februari 2017 concludeerde dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft.
11.1.
De rechtbank ziet in de bevindingen van het Uwv dat eiser vanaf 2017 geen benutbare mogelijkheden had en van de bedrijfsarts in 2013 dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, geen aanleiding om aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van eiser te twijfelen. Allereerst is het gegeven dat in het verleden een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ is aangenomen, niet doorslaggevend voor de nu voorliggende beoordeling. In artikel 2 van het Schattingsbesluit zijn limitatieve criteria opgenomen om te kunnen aannemen dat er geen benutbare mogelijkheden aanwezig zijn: als de betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, als betrokkene bedlegerig is of als betrokkene lichamelijk of psychisch niet zelfredzaam is. Zoals het Uwv op de zitting heeft toegelicht is door de verzekeringsarts op 20 februari 2017 een beoordeling verricht en kwam hij tot de conclusie dat eiser per 12 augustus 2016 geen benutbare mogelijkheden heeft omdat hij vanaf die datum is opgenomen in een kliniek. De rechtbank moet in deze zaak kijken naar de situatie op de in deze procedure geldende datum in geding, te weten 18 januari 2022. Toen was eiser niet langer opgenomen in een kliniek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat eiser op de datum in geding beschikt over benutbare mogelijkheden en heeft de belastbaarheid en beperkingen van eiser vastgelegd in een FML. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van de medische stukken in het dossier, eigen bevindingen tijdens het onderzoek en de medische informatie voldoende inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd heeft waarom eiser benutbare mogelijkheden heeft op de datum in geding.
11.2.
De rechtbank ziet dat bedrijfsarts in zijn brief van 13 september 2013, nadat hij eiser op een spreekuur had gezien, schrijft dat eiser voorlopig volledig arbeidsongeschikt is, omdat hij sterk beperkt is in persoonlijk functioneren in onder meer concentratie en verdelen van de aandacht en ook sterk beperkt is in dynamische handelen. Nu deze informatie ziet op een datum die ruim voor de datum in geding is gelegen, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de thans vastgestelde beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Beperkingen in sociaal en persoonlijk functioneren
12. Eiser stelt dat hij meer beperkingen heeft op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren dan is aangenomen, namelijk ten aanzien van zelfstandig handelen, het vasthouden van de aandacht, het verdelen van de aandacht, het inzicht in het eigen kunnen in het dagelijks functioneren, het omgaan met emotionele problemen van anderen, samenwerken en het uiten van eigen gevoelens. Eiser ziet daarvoor steun in de medische informatie van psycholoog [psycholoog] van 17 september 2021 waarin op basis van een psychodiagnostisch onderzoek wordt geconcludeerd dat eiser een beperkt vermogen tot het overzien van complexe situaties heeft, waardoor oplossingsvaardigheden niet altijd goed ingezet kunnen worden en dat werd gezien dat client snel overvraagd wordt.
12.1.
Ook de stelling van eiser dat verdergaande beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren aanwezig zijn, mede gelet op de informatie van psycholoog [psycholoog] , biedt onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 20 juli 2022 en 30 december 2022 naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk uitgelegd op welke manier de klachten vertaald zijn in beperkingen in de FML. Niet is gebleken dat er een discrepantie is tussen dat wat benoemd en aangenomen is aan beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep rond de datum in geding en de informatie van de behandelend sector, waaronder de bevindingen van psycholoog [psycholoog] van 17 september 2021 waarop eiser heeft gewezen.
Fysieke beperkingen en duurbelastbaarheid
13. Verder moeten volgens eiser beperkingen voor trillingsbelasting, tillen en dragen, duwen en trekken worden aangenomen en is om preventieve redenen ook een urenbeperking aan de orde, omdat eiser al snel overvraagd en overbelast wordt, waardoor een terugval in middelengebruik in de hand wordt gewerkt.
13.1.
In reactie op het standpunt over de urenbeperking van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 december 2022 gemotiveerd dat er geen reden is om een verdergaande urenrestrictie aan te nemen (de rechtbank begrijpt: verdergaande beperkingen in de rubriek werktijden). Zij licht toe dat de regelmaat en structuur en een intact bioritme, wat eiser nodig heeft, worden gewaarborgd door de aangenomen beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat werken in de nacht en in wisseldiensten is beperkt en dat eiser is aangewezen op werk met regelmatige werktijden. Ook is er in het geval van eiser geen sprake van een ernstige energetisch beperkende aandoening of een tijdsintensieve behandeling die een urenrestrictie noodzakelijk zou maken. Ten aanzien van de fysieke belastbaarheid motiveert zij dat met de lymfoedeem en het gebruik van steunkousen rekening is gehouden door beperkingen aan te nemen voor fysieke belasting die doorstroming van de benen belemmerd of de benen te zwaar belast. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst erop dat met de beperkingen die zijn aangenomen (werken met hitte, staan, en geknield en/of gehurkt actief zijn) zware belasting van de benen wordt vermeden en dat er geen medische grondslag is voor verdergaande beperkingen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen. Eiser heeft zijn standpunt dat verdergaande fysieke beperkingen aan de orde zijn niet nader gemotiveerd en ook niet met (nieuwe) medische informatie onderbouwd. De rechtbank acht de verwijzing naar de informatie van psycholoog [psycholoog] waarin wordt aangegeven dat eiser snel wordt overvraagd, onvoldoende om te twijfelen aan het gemotiveerde oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een verdergaande urenbeperking niet nodig is.
Arbeidskundige beoordeling
Functieduiding
14. Eiser voert aan dat in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt geconcludeerd dat hij ongeschikt is voor de functie Productiemedewerker Industrie (met SBC-code 111180) en Wikkelaar (nieuw en revisie) (met SBC-code 267060). Deze functies wordt vervolgens in hetzelfde rapport opnieuw geduid en geschikt bevonden. Volgens eiser is het rapport daarmee onzorgvuldig tot stand gekomen.
14.1.
De rechtbank is het niet eens met eiser. De arbeidsdeskundige heeft een geselecteerde functie binnen SBC-code 111180 verworpen, omdat in de functie 60 minuten achtereen zitten voorkomt. Dit gaat de verminderde functionele mogelijkheden van eiser te boven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft binnen diezelfde SBC-code een andere functie geselecteerd met een ander functienummer die een beperktere belasting op staan heeft. Deze functie is wel passend gelet op de belastbaarheid van eiser. De arbeidsdeskundige heeft verder gemotiveerd dat een geselecteerde functie binnen de SBC-code 267053 is komen te vervallen vanwege systeemaanpassingen. In de plaats daarvan heeft hij een andere functie binnen diezelfde categorie kunnen duiden. Anders dan eiser lijkt te suggereren is de functie binnen deze SBC-code dus niet komen te vervallen omdat hij niet geschikt was voor eiser, maar vanwege systeemtechnische redenen. Gelet hierop ziet de rechtbank niet in waarom sprake zou zijn van een zorgvuldigheidsgebrek. De hiervoor genoemde functies mochten naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Indexering maatmaninkomen
15. Eiser stelt verder dat nu het arbeidsongeschiktheidspercentage met het bestreden besluit van 22 juli 2022 is gewijzigd, het maatmanloon geïndexeerd moet worden naar juli 2022, gelet op de regels in het Schattingsbesluit. Verder wijst eiser erop dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met zijn rapport van 21 juli 2022 weliswaar heeft aangegeven dat het gebruikte CBS-loonindexcijfer 121 is, maar niet heeft aangegeven tot wanneer er is geïndexeerd. Eiser ziet daarin een onvolledigheid en onzorgvuldigheid.
15.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Op grond van artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit, moet het maatmaninkomen worden aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers van de index van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen zoals dit uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundige onderzoek door het Centraal Bureau voor de Statistiek is gepubliceerd. Het gaat daarbij om het arbeidsdeskundig onderzoek waarin de eerste schatting vastgelegde maatmaninkomen is gemaakt. Dat is in het geval van eiser het arbeidsdeskundig onderzoek door de primaire arbeidsdeskundige van 16 november 2021. De primaire arbeidsdeskundige heeft in de bijlage bij zijn rapport van 16 november 2021 (een toelichting op) de berekening van het maatmaninkomen gegeven. Uit de berekening blijkt voor het bepalen van het maatmanloon aansluiting gezocht is bij een indexcijfer van 121,0. Vermeld staat daarbij dat gaat om het indexeringscijfer van september 2021. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geeft in zijn rapport van 21 juli 2022 onder meer aan dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van het indexcijfer van 121,0 te twijfelen. De rechtbank ziet, anders dan eiser, geen onvolledigheid of onzorgvuldigheid in de afwezigheid van een verdere toelichting op het gehanteerde indexcijfer nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aansluiting heeft gezocht bij de berekening van de primaire arbeidsdeskundige, die naar het oordeel van de rechtbank met de bijlage in het rapport van 16 november 2021 voldoende is toegelicht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in beroep in reactie op de beroepsgrond van eiser bovendien toegelicht dat het indexcijfer van 121 geldt voor de maanden september, oktober en november 2021 (121). Nu het arbeidskundig onderzoek door de primaire arbeidsdeskundige heeft plaatsgevonden op 16 november 2021 is in dit geval dus terecht het indexcijfer van 121 gebruikt. Voor het standpunt van eiser dat het indexcijfer, zoals dit bekend was ten tijde van de beoordeling in bezwaar, in aanmerking zou moeten worden genomen, ziet de rechtbank in de bewoordingen van artikel 8 van het Schattingsbesluit geen aanknopingspunten. In dit verband wordt verwezen naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. [2]

Conclusie en gevolgen

16. Het Uwv heeft terecht besloten dat eiser per 18 januari 2022 niet langer recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij 22,91% arbeidsongeschikt is.
17. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het Uwv het gebrek heeft hersteld en de beroepsgronden van eiser niet slagen, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 19 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1198 en van 5 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1738.