[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 8 november 2010, 10/111 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 17 februari 2012
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek, werkzaam bij CNV Vakmensen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen F.H.T. Swarts.
1.1. Bij besluit van 9 juni 2009 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 10 augustus 2009 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
1.2. Bij besluit van 1 december 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellant, gemaakt tegen het besluit van 9 juni 2009, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 1 december 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig is geweest en dat de beperkingen juist zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Er is terecht geen urenbeperking opgenomen. De rechtbank is tevens van oordeel dat appellant, met zijn krachten en bekwaamheden, op 10 augustus 2009 in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen. Het is de rechtbank voorts niet gebleken dat het maatmanloon niet op juiste wijze is geïndexeerd.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn stelling dat ten onrechte zijn WAO-uitkering is verlaagd, herhaald. Hij heeft naar voren gebracht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met zijn beperkingen in voldoende mate rekening is gehouden. De rechtbank heeft gesteld dat de operatie aan de rug van appellant van 16 oktober 2009 niet relevant is voor de beoordeling per 10 augustus 2009, maar het is, naar de mening van appellant, aannemelijk dat de klachten ook al op 10 augustus 2009 aanwezig waren. In de FML moeten meer beperkingen opgenomen worden voor duwen, trekken, knielen en hurken. Daarnaast heeft de rechtbank niet goed uitgezocht hoe appellant de functie van bezorger kan uitoefenen als hij niet goed kan tillen en traplopen. De grond met betrekking tot het ontbreken van affiniteit met functie medewerker consultatiebureau is door de rechtbank slechts in algemene bewoordingen afgedaan. Tot slot heeft appellant herhaald dat het maatmanloon niet juist geïndexeerd is. Naar zijn mening dient de indexering van het maatmanloon te worden aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers voor de index van de CAO-lonen, zoals gepubliceerd ten tijde van de heroverweging in bezwaar, danwel de maand waarin de dag valt waarop beoordeling betrekking heeft, in dit geval augustus 2009.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht en dat in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapportages blijkt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen op de hoogte waren van de bij appellant aanwezige rug- en knieklachten en van de operatie van 16 oktober 2009. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage aandacht besteed aan de operatie van 16 oktober 2009. De bezwaarverzekeringsarts heeft de over die operatie van de chirurg verkregen informatie meegewogen bij de vaststelling van de FML. Daarbij is onder andere aangegeven dat de operatie gelegen is na de datum in geding. Met hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft in hoger beroep geen (medische) stukken ingediend die zijn opvattingen onderbouwen en uit de reeds aanwezige stukken blijkt niet dat appellant meer of anders beperkt is dan in de FML is vastgesteld. De beroepsgrond van appellant dat zijn beperkingen niet juist zijn ingeschat slaagt derhalve niet.
4.3. Appellant heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die zich richten tegen de geduide functies. Deze gronden zijn in essentie dezelfde als hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad is van oordeel dat de rechtbank deze gronden op juiste wijze heeft besproken en op juiste wijze heeft gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
4.4. De Raad overweegt voorts dat appellant niet wordt gevolgd in zijn stelling dat het maatmanloon niet juist is geïndexeerd. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het Schattingsbesluit, zoals dit artikellid luidde ten tijde van de datum in geding, wordt immers onder andere bij een herziening van de uitkering het maatmaninkomen aangepast aan de eerst-gepubliceerde cijfers van de index van de CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen zoals dit uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundige onderzoek door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gepubliceerd. Nu dit onderzoek plaatsvond op 29 mei 2009 gaat het in dit geval, zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, om het indexcijfer van april 2009. Voor het uitgangspunt van appellant dat in aanmerking genomen zou moeten worden het indexcijfer, zoals dit bekend was ten tijde van het bestreden besluit in geding, ziet de Raad in de bewoordingen van voornoemd artikel 8 geen aanknopingspunten.
5.1. Gelet op het hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J. Brand en S. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2012.