In deze zaak heeft appellante, die bijstand heeft aangevraagd, te maken gekregen met de intrekking en terugvordering van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Pekela. Het college stelde dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, wat leidde tot de conclusie dat zij ten onrechte bijstand ontving naar de norm voor alleenstaanden. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waarbij het van belang was dat appellante op 10 september 2014 bijstand had aangevraagd en het college haar bijstand had verleend onder bepaalde voorwaarden. Na een heronderzoek in 2016 concludeerde het college dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden en dat er sprake was van financiële verstrengeling met haar echtgenoot.
Appellante ging in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat appellante en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden. De Raad benadrukte dat de bewijslast bij het college ligt en dat de onderzoeksresultaten niet voldoende waren om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de besluiten van het college werden herroepen. Tevens werd het college veroordeeld in de kosten van appellante, die in totaal € 3.150,- bedroegen.