Uitspraak
18.4650 WIA
OVERWEGINGEN
alhet loon ontvangen in het refertejaar (dus niet louter om het loon uit de laatste dienstbetrekking).”
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het WIA-dagloon van appellante. Appellante, die sinds 16 augustus 2013 in dienst was bij een instantie, was op 23 oktober 2013 wegens ziekte uitgevallen en had op 16 september 2016 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met een dagloon van € 22,62, gebaseerd op het loon dat zij verdiende in de referteperiode van 15 december 2012 tot en met 30 september 2013. Appellante was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de referteperiode anders had moeten zijn en dat haar inkomsten als bijlesdocente en buitengriffier niet waren meegenomen in de berekening van het dagloon.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv terecht de inkomsten uit de werkzaamheden als bijlesdocente en buitengriffier niet had meegenomen, omdat deze niet als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 werden aangemerkt. De Raad bevestigde dat de wetgever bewust had gekozen voor de berekeningswijze van het dagloon zoals vastgelegd in de Wet WIA en het Dagloonbesluit, waarbij het dagloon gebaseerd is op het loon dat in de referteperiode is verdiend, en niet louter op het loon uit de laatste dienstbetrekking.
De Raad concludeerde dat de wijze waarop het dagloon van appellante was vastgesteld in overeenstemming was met de wetgeving en de bedoeling van de besluitgever. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.