ECLI:NL:CRVB:2020:947
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van het WIA-dagloon en de toepassing van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die van 26 oktober 2010 tot en met 24 januari 2011 als pakketbezorger en van 1 maart 2011 tot en met 29 februari 2012 als planner/sorteerder werkzaam was, heeft een WIA-dagloon vastgesteld gekregen door het Uwv. Het Uwv heeft het dagloon berekend op basis van 156 loondagen, wat appellant betwist. Hij stelt dat de toepassing van het Dagloonbesluit leidt tot een onterecht lage uitkering, omdat hij in de referteperiode weinig heeft verdiend en recht had op bijstand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv de berekening van het dagloon op juiste wijze heeft uitgevoerd, en dat de door appellant voorgestane berekeningen geen wettelijke grondslag hebben.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald en aangevoerd dat de strikte toepassing van het Dagloonbesluit in zijn geval niet recht doet aan de bedoeling van de wetgever. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de referteperiode en de berekening van het dagloon door het Uwv correct zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de wetgeving en de toepassing daarvan door het Uwv in overeenstemming zijn met de wet, en dat de beroepsgrond van appellant niet kan slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.