In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het vastgestelde dagloon op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beoordeeld. Eiseres, die sinds 16 januari 2017 werkzaam was als administratief medewerkster, werd op 30 mei 2017 arbeidsongeschikt. Na een periode van ziekte en een aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft het UWV drie besluiten genomen over haar aanspraken. Eiseres maakte bezwaar tegen deze besluiten, waarna het UWV op 3 maart 2022 een bestreden besluit nam. De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.
De rechtbank oordeelt dat het UWV het dagloon van eiseres per 28 mei 2019 terecht heeft vastgesteld op € 52,74. Eiseres voerde aan dat zij financieel benadeeld werd door de toepassing van de dagloonsystematiek, vooral omdat haar bijbaantjes tijdens haar studie negatief invloed hadden op de hoogte van haar WIA-uitkering. Het UWV verdedigde de vaststelling van het dagloon door te verwijzen naar de relevante artikelen van de WIA en het Dagloonbesluit, die bepalen dat het dagloon gebaseerd is op het loon dat in de referteperiode is genoten.
De rechtbank concludeert dat de toepassing van de startersregeling in het Dagloonbesluit correct is uitgevoerd en dat er geen reden is om de bepalingen van het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten. De rechtbank wijst erop dat de wetgever bewust heeft gekozen om alle inkomsten uit het refertejaar mee te nemen in de berekening van het dagloon. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de vaststelling van het dagloon door het UWV.