ECLI:NL:CRVB:2020:1051
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van inkomen met WW-recht en de toepassing van het Dagloonbesluit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verrekening van inkomen met het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). De appellant, die werkzaam was bij twee verschillende werkgevers, had een WW-uitkering aangevraagd na het beëindigen van een tijdelijk dienstverband. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de WW-uitkering vastgesteld op het maximumdagloon, waarbij het inkomen van de appellant uit zijn andere dienstverbanden in mindering werd gebracht. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat de wetgever met de wijziging van de WW per 1 juli 2015 een nieuwe systematiek van inkomensverrekening heeft ingevoerd, die ook van toepassing is op de appellant. De Raad bevestigde dat het dagloon correct was berekend volgens de regels van het Dagloonbesluit en dat er geen aanleiding was om deze regels buiten toepassing te laten. De appellant voerde aan dat de nieuwe regels onevenredige gevolgen hadden voor werknemers met meerdere dienstbetrekkingen, maar de Raad oordeelde dat de wetgever voldoende rekening had gehouden met de belangen van deze groep. De Raad verwierp ook het beroep op schending van het eigendomsrecht, omdat er geen sprake was van een ontneming van een bestaand recht op een hogere uitkering.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat de appellant niet in zijn gelijk is gesteld en dat de regels omtrent de dagloonvaststelling en inkomensverrekening rechtmatig zijn toegepast.