Uitspraak
16.6218 WW
mr. Schrijver zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. van Ogtrop.
OVERWEGINGEN
[BV 1] ( [BV 1] ), voor [BV 2] ( [BV 2] ) voor gemiddeld vier uur per week en ook gemiddeld vier uur per week voor [BV 3] ( [BV 3] ). Bij besluit van 13 november 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 3 november 2015 in aanmerking gebracht voor een WW‑uitkering, gebaseerd op het aantal van 48 uur dat hij gemiddeld per week werkte. Het dagloon is vastgesteld op het maximumdagloon van € 199,95. De inkomsten van appellant uit zijn werkzaamheden bij de hiervoor genoemde werkgevers zijn met toepassing van artikel 47 van de WW op de WW‑uitkering in mindering gebracht.
a. 0,75 x (A – B x C/D) – E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat; en
b. 0,7 x (A – B x C/D) – E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering bestaat. Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het dagloon;
D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag; en
E voor het inkomen in verband met arbeid.
19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622). Dit neemt echter niet weg dat, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet‑verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen.
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.