ECLI:NL:CRVB:2017:4146
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling dagloon in het kader van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft appellante, werkzaam bij twee werkgevers, hoger beroep ingesteld tegen de vaststelling van haar dagloon door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante was sinds 1 juli 2014 in dienst bij werkgever 1 en had daarnaast een tijdelijke aanstelling bij werkgever 2. Na het aanvragen van een WW-uitkering op 28 juni 2015, stelde het Uwv haar dagloon vast op € 115,27, gebaseerd op het loon dat zij had verdiend in de referteperiode, gedeeld door 261 dagen. Appellante was het hier niet mee eens en voerde aan dat deze berekening onterecht was, omdat zij als flexwerker benadeeld werd en een hoger dagloon van € 147,93 had moeten ontvangen. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd verwezen naar de regelgeving omtrent de dagloonberekening. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de berekening van het dagloon door het Uwv correct was, en dat er geen uitzonderingen van toepassing waren voor appellante. De Raad benadrukte dat de wetgever met de wijziging van het Dagloonbesluit 2015 had beoogd om de dagloonregels te vereenvoudigen en dat de berekening van het dagloon op basis van het loon in de referteperiode een redelijke weerspiegeling biedt van het welvaartsniveau van de werknemer. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.