ECLI:NL:CRVB:2019:998
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen werkzaamheden en stortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. Appellante ontving sinds 1 juni 2015 bijstand op basis van de Participatiewet. Tijdens een heronderzoek door de gemeente Rijswijk bleek dat appellante sinds 6 maart 2017 werkzaamheden verrichtte bij een bedrijf, maar dit niet had gemeld. Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk heeft daarop de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden en de stortingen op de bankrekening van haar zoon. De Raad oordeelde dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de terugvordering heeft ingesteld. De beroepsgrond van appellante dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, werd door de Raad afgewezen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.