ECLI:NL:CRVB:2020:1004
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die als algemeen directeur van een horecagelegenheid annex dansschool werkzaam was. Na het faillissement van zijn onderneming in 2012 heeft appellant zich ziek gemeld en een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 30 augustus 2017 is appellant met ingang van 24 november 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 44,30%.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij het door het Uwv vastgestelde maatmaninkomen van € 9,46 per uur is bevestigd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij recht had op loon in natura, waarvan geen opgave is gedaan in de aangiftetijdvakken. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht had op deze emolumenten en loon in natura. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv van een juist maatmaninkomen is uitgegaan en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de gebruikelijke regels af te wijken.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.