In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de waardering van emolumenten en de vaststelling van het maatmanloon in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellante, die in dienst was bij een werkgever, ontving diverse emolumenten die als inkomen in natura konden worden aangemerkt. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een eerdere beslissing gesteld dat deze emolumenten geen deel uitmaakten van het maatmanloon, maar de Raad oordeelde dat het Uwv niet had voldaan aan de opdracht om het gebrek in het besluit te herstellen. De Raad benadrukte dat loon in natura wel degelijk tot het loonbegrip behoort en dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw moest vaststellen, rekening houdend met de emolumenten en de uitbreiding van de werkzaamheden van appellante. Tevens werd een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen, waarbij de Raad oordeelde dat de totale behandelingsduur van de procedure onterecht was overschreden. De Staat der Nederlanden werd veroordeeld tot betaling van € 3.000,- schadevergoeding aan appellante, en het Uwv werd veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.288,68.