ECLI:NL:CRVB:2019:730
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant na medische en arbeidskundige evaluatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn WIA-uitkering. Appellant, die sinds 4 februari 2013 arbeidsongeschikt is door hartritmestoornissen en oogproblemen, had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had het loonverlies vastgesteld op 36,37%. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 23 januari 2019 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. Goudkade, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal. Appellant voerde aan dat zijn functionele beperkingen door CVS/ME onvoldoende werden erkend en dat er een verdergaande urenbeperking moest worden aangenomen. Hij verwees naar adviezen van zijn behandelaars en een rapport van de Gezondheidsraad. Het Uwv betwistte deze claims en vroeg om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de WIA-uitkering van appellant correct had vastgesteld. De deskundige, die door de rechtbank was benoemd, had overtuigend gemotiveerd dat er geen noodzaak was voor een verdere urenbeperking. De Raad volgde de conclusies van de deskundige en de verzekeringsartsen, en oordeelde dat de door appellant ingebrachte adviezen niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.