ECLI:NL:RBROT:2024:812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
ROT 21/4148
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar WIA-uitkering. Eiseres, die als schoonmaakster werkte, had zich op 17 februari 2008 ziek gemeld en ontving vanaf 2011 een WGA-uitkering. In 2018 besloot het UWV haar uitkering per 11 februari 2019 te beëindigen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres ging hiertegen in beroep, waarbij zij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen en dat de medische beoordeling niet juist was. De rechtbank benoemde een deskundige, die concludeerde dat de geduide functies voldoende rekening hielden met de beperkingen van eiseres. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dat eiseres hierdoor niet benadeeld was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4148

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. N. van Bremen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Smith.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekende uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) vanaf 11 februari 2019 beëindigd.
Bij besluit van 11 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek heropend en K.C. Rammeloo, verzekeringsarts, als deskundige benoemd (de deskundige). De deskundige heeft op 27 juli 2023 gerapporteerd.
Bij brief van 28 augustus 2023 heeft verweerder hierop gereageerd, onder overlegging van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 augustus 2023. Eiseres heeft bij brief van 6 september 2023 gereageerd.
Partijen hebben niet aangegeven nader mondeling op zitting te willen worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiseres heeft een verzoek gedaan om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. De griffier heeft bij brief van 30 juli 2020 aan de gemachtigde van eiseres bericht voorlopig van oordeel te zijn dat eiseres aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat daarom vooralsnog wordt afgezien van het heffen van griffierecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit voorlopige oordeel terug te komen.
2. Eiseres is werkzaam geweest als schoonmaakster voor gemiddeld 34,14 uur per week. Op 17 februari 2008 heeft zij zich ziek gemeld. Na het einde van de wachttijd en een aan de werkgever opgelegde loondoorbetalingsverplichting heeft verweerder eiseres met ingang van 13 februari 2011 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet WIA toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Per 13 november 2011 is de uitkering van eiseres omgezet in een WGA-loonaanvullings-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Besluitvorming
3.1.
In het kader van een herbeoordeling op verzoek van de werkgever is eiseres op 24 oktober 2018 door een verzekeringsarts onderzocht. In haar rapport van 29 november 2018 heeft de verzekeringsarts overwogen dat bij onderzoek geen ernstige beperkingen zijn waargenomen. Uit de bij de behandelaars van eiseres opgevraagde informatie blijkt volgens de verzekeringsarts dat eiseres behandeling en medicatie krijgt. De klachten en belemmeringen die eiseres ondervindt zijn volgens de verzekeringsarts mogelijk nog deels het gevolg van ziekte en gebrek, maar lijken haar vooral het gevolg van externe factoren die de klachten in stand houden. Eiseres lijkt een inadequate coping te hebben om met haar problematiek om te gaan. De inactiviteit die de begeleider van eiseres beschrijft past niet geheel bij het ziektebeeld van eiseres maar is mogelijk het gevolg van (jarenlange) conditionering. Eiseres voldoet niet aan een van de criteria van het Schattingsbesluit (Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten) voor geen benutbare mogelijkheden. Dat eiseres nog klachten en belemmeringen ondervindt is volgens de verzekeringsarts plausibel, dit is echter niet geheel toe te wijzen aan ziekte en gebrek. De beperkingen zoals opgesteld bij de einde-wachttijdbeoordeling zijn op basis van de gegevens van de behandelaar en de eigen bevindingen tijdens het spreekuur niet meer aan de orde. De mogelijkheden en beperkingen van eiseres heeft de verzekeringsarts op 28 november 2018 vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 5,70% lager dan het maatmaninkomen van eiseres.
3.3.
Omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft verweerder bij het primaire besluit de WIA-uitkering van eiseres per 11 februari 2019 beëindigd.
4.1.
Bij de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 10 december 2019 op grond van het expertiserapport van de door haar ingeschakelde deskundige van 2 december 2019 geconcludeerd dat eiseres slechts lichte beperkingen voor arbeid heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiseres minstens in staat tot de in de FML weergegeven belastbaarheid, waarin de verzekeringsarts ook rekening heeft gehouden met het medicatiegebruik van eiseres.
4.2.
Op grond van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verweerder het primaire besluit vervolgens bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Standpunten
5.1.
Eiseres stelt in beroep – samengevat en voor zover nog van belang – dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen. Zij stelt dat zij vanaf 17 februari 2008 ononderbroken (dezelfde) klachten ervaart, waarvoor zij ook behandeling en medicatie krijgt. Eiseres is van mening dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 december 2019 niet is af te leiden welk deel stoelt op eigen waarneming op de hoorzitting van 30 juli 2019 (met name de kopjes 'Anamnese', 'Sociaal', 'Dagverhaal' en 'Lichamelijk onderzoek') of dat er delen zijn overgenomen uit de primaire beoordeling of uit het in opdracht opgestelde rapport van 2 december 2019. Eiseres vraagt zich af op welke medische gronden de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiseres ter hoorzitting is overgekomen als `een niet zieke vrouw', die, geobserveerd buiten de hoorzitting, een actievere deelname had aan een aansluitend gesprek met haar gemachtigde dan tijdens de hoorzitting. Eiseres heeft gemotiveerd kritiek geuit op het rapport van de door verweerder ingeschakelde deskundige van 2 december 2019. Volgens eiseres wijkt de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingeschakelde deskundige op basis van twee gesprekken ten onrechte af van een meerjarig behandeltraject en kan diens beantwoording van de vier door verweerder gestelde vragen daarmee bezwaarlijk voor juist worden gehouden. Volgens eiseres is er een grote discrepantie tussen de conclusies van haar behandelaars en die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zijn haar beperkingen door verweerder onderschat. Ter ondersteuning van haar standpunten heeft eiseres een medicatieoverzicht van de apotheek van 31 augustus 2021 en een behandelplan van de FortaGroep van 8 juni 2022 overgelegd.
5.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 25 oktober 2021 en 23 juni 2022 overwogen dat wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding geeft het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
Wettelijk kader
6.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Artikel 56, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA bepaalt dat het recht op een WGA-uitkering eindigt op de dag dat de verzekerde niet meer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van het tweede lid van dit artikel eindigt, in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, het recht op een WGA-uitkering van de verzekerde wiens mate van arbeidsongeschiktheid lager is dan 35%, twee maanden na de dag dat hij niet langer gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, doch niet eerder dan op de dag dat de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering eindigt.
6.2.
Bij het Schattingsbesluit zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
Beoordeling
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per 11 februari 2019 op correcte wijze heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de aan haar voorgehouden functies te verrichten.
8.1.
In verband hiermee heeft de rechtbank de deskundige opgedragen eiseres te onderzoeken en verslag en advies uit te brengen. Na onderzoek heeft de deskundige zich, samengevat, in grote lijnen achter de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geschaard en ingestemd met de FML van 28 november 2018. De deskundige ziet alleen aanleiding eiseres aanvullend beperkt te achten voor het hanteren van emotionele problemen van anderen en voor intensieve patiëntenzorg. Ook nachtwerk wordt afgeraden. De geduide functies houden volgens de deskundige voldoende rekening met deze beperkingen, omdat daarin geen beroep wordt gedaan op emotionele ondersteuning of patiëntenzorg en het geen nachtwerk betreft.
8.2.
Verweerder ziet in het rapport van de deskundige geen aanleiding het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
8.3.
Eiseres stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 28 augustus 2023 (lees: 18 augustus 2023) te gemakkelijk concludeert dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de door de deskundige gestelde aanvullende beperkingen en dat de geduide functies geschikt zijn. Eiseres meent dat deze handelswijze in strijd is met de zorgvuldigheid. Temeer omdat de geduide functies verouderd kunnen zijn en/of niet meer van toepassing kunnen zijn door de aanvullende beperkingen.
8.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:730, geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Alle beschikbare gegevens, waaronder de door eiseres overgelegde informatie en het rapport van de door verweerder ingeschakelde deskundige, zijn door de deskundige bij de beoordeling betrokken. Zij heeft eiseres zelf onderzocht. Het rapport van de deskundige is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de rechtbank overtuigend voor. Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft eiseres geen gemotiveerde, medisch geobjectiveerde betwisting meer naar voren gebracht. Het oordeel van de deskundige wordt daarom gevolgd.
8.5.
Gelet op de bevindingen en de conclusie van de deskundige is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belastbaarheid van eiseres per 11 februari 2019 onjuist heeft vastgesteld en dat ervan moet worden uitgegaan dat eiseres per die datum ook beperkt is voor het hanteren van emotionele problemen van anderen, voor intensieve patiëntenzorg en voor nachtwerk. Gelet hierop berust het bestreden besluit op ondergeschikte punten op een onjuist medisch oordeel. Dit betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, zodat het in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank volgt de deskundige namelijk ook in de conclusie dat de geduide functies voldoende rekening houden met de beperkingen van eiseres.
8.6.
De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt. De geschiktheid van de geduide functies is in het rapport van de arbeidsdeskundige van 6 december 2018 (en het daarbij horende Resultaat Functiebeoordeling) voldoende toegelicht ten aanzien van de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt, zodat deze functies voor eiseres geschikt worden geacht. De deskundige acht de voorgehouden functies terecht geschikt voor eiseres, omdat de items waarvoor eiseres aanvullend beperkt is geacht in die functies in het geheel niet voorkomen. Omdat deze items – onbetwist – per datum in geding in het geheel niet voorkwamen in de functies die ten grondslag zijn gelegd aan de schatting, volgt de rechtbank eiseres niet in het betoog dat de voorgehouden functies verouderd kunnen zijn. De rechtbank heeft dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag heeft gelegd ongeschikt zijn voor eiseres.
8.7.
Vergelijking van het inkomen dat eiseres in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 5,70%. Gelet hierop heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres terecht bepaald op minder dan 35%. Verweerder heeft terecht de WGA-uitkering van eiseres beëindigd met inachtneming van een uitlooptermijn van twee maanden, gerekend vanaf de dag dat het primaire besluit is verzonden.
9. Hoewel de rechtbank in 8.5. heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, zou een besluit van gelijke strekking zijn genomen als dit gebrek zich niet had voorgedaan. [1] Gelet daarop zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Het bestreden besluit zal dus in stand worden gelaten.
10. Wel ziet de rechtbank in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter rechtbankzitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2024.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1587, onder 7.