ECLI:NL:CRVB:2020:537
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Ziektewet
In deze zaak staat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante centraal, vastgesteld door het Uwv op minder dan 35% per 27 juni 2016. Dit oordeel is gebaseerd op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2016 en de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 november 2016. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de medische belastbaarheid van appellante overtuigend is gemotiveerd. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad volgt deze conclusie. Appellante had aangevoerd dat haar klachten, waaronder het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De Raad oordeelt echter dat de verzekeringsartsen op zorgvuldige wijze rekening hebben gehouden met zowel de psychische als lichamelijke klachten van appellante. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De uitspraak is openbaar gedaan op 4 maart 2020.