ECLI:NL:CRVB:2024:1925
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 11 februari 2019, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als schoonmaakster werkte, betwist de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en stelt dat zij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad oordeelt dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit voldoende en inzichtelijk is gemotiveerd. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Raad bevestigt deze uitspraak. De deskundige die door de rechtbank was ingeschakeld, heeft de beperkingen van appellante goed in kaart gebracht, en de Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat de geduide functies voldoende rekening houden met de beperkingen van appellante. De Raad concludeert dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%.