ECLI:NL:CRVB:2019:528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
19 februari 2019
Zaaknummer
18-1785 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de niet-plaatsing van een ambtenaar na reorganisatie en selectieprocedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een ambtenaar die sinds 1993 werkzaam is bij de gemeente Helmond en die na een reorganisatie niet is geplaatst in een nieuwe functie. De ambtenaar had gesolliciteerd naar nieuwe functiesoorten, maar het college van burgemeester en wethouders heeft besloten hem niet te benoemen op basis van een negatief assessment en adviezen van de selectiecommissie. De rechtbank had het bezwaar van de ambtenaar gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.

De Raad heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat het assessment en de adviezen van de selectiecommissie onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Raad oordeelt dat de nieuwe functiesoorten andere en hogere eisen stelden, waardoor de eerdere beoordelingen niet de betekenis hebben die de ambtenaar daar aan wenst toe te kennen. De Raad heeft de beoordelingsvrijheid van het college erkend en geconcludeerd dat het college in redelijkheid kon besluiten om de ambtenaar niet te benoemen in de functies waarvoor hij had gesolliciteerd.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de ambtenaar is ongegrond verklaard. De Raad heeft ook het besluit van 5 september 2018 vernietigd, omdat de grondslag aan dat besluit is komen te ontvallen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1785 AW, 18/4991 AW

Datum uitspraak: 31 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
16 februari 2018, 17/1626 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens het college heeft mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.W.J.A. van der Molen-Platenburg, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 5 september 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen. Daarop heeft betrokkene zijn reactie kenbaar gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2018. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Cruijningen en D. Lathouwers. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Molen-Platenburg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is sinds 1993 werkzaam bij de gemeente Helmond, laatstelijk in de functie van [functie A] . Deze functie is gewaardeerd op schaal 13. Betrokkene wordt bezoldigd overeenkomstig de uitloopschaal 14
.Als gevolg van een reorganisatie heeft er een herordening van werkzaamheden in nieuwe afdelingen en teams plaatsgevonden en zijn alle bestaande [functiesoorten] komen te vervallen. Op 10 mei 2016 is het Sociaal Statuut gemeente Helmond 2016-2020 (Sociaal Statuut) vastgesteld. Bij brief van 11 mei 2016 heeft het college betrokkene geïnformeerd over de belangstellingsregistratie voor de nieuwe [functiesoorten] ( [functiesoort 2] ) of voor een andere functie in de nieuwe organisatie.
1.2.
Betrokkene heeft bij brief van 25 mei 2016 zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van [naam functie A] ( [A] ) en de functie van [naam functie B] . In overeenstemming met artikel 12, derde lid, van het Sociaal Statuut heeft betrokkene een assessment afgelegd en heeft hij een gesprek met de selectiecommissie gehad. Op 5 juli 2016 heeft de selectiecommissie adviezen uitgebracht aan het college.
1.3.
Bij brief van 11 juli 2016 heeft het college aan betrokkene het voornemen kenbaar gemaakt hem niet in de functies te plaatsen waarvoor hij zijn belangstelling kenbaar heeft gemaakt. Betrokkene heeft hierop zijn zienswijze gegeven. De selectiecommissie heeft vervolgens een advies uitgebracht over de zienswijze van betrokkene.
1.4.
Bij besluit van 21 september 2016 heeft het college de functie van betrokkene definitief vervallen verklaard en betrokkene definitief met ingang van 15 juli 2016 niet geplaatst in een functie binnen de nieuwe organisatie. De ingangsdatum van het zogenoemde mobiliteitsjaar is daarbij vastgesteld op 23 september 2016. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, waarbij de ingangsdatum van het mobiliteitsjaar nader is bepaald op 27 september 2016.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen.
3.1.
In hoger beroep heeft het college zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het college heeft in het nader besluit het bezwaar van betrokkene opnieuw ongegrond verklaard. De Raad zal dit besluit, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in zijn beoordeling betrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat voor de [functiesoorten] waarvoor appellant voor heeft geopteerd ingevolge de artikelen 11 en 12 van het Sociaal Statuut een selectie op kwaliteit van toepassing was. De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure als hier aan de orde is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad verwijst naar zijn uitspraken van
7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576 en 24 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1089.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de door haar aangelegde toetsingsmaatstaf, dat een besluit om een vacature niet te vervullen waardoor een medewerker niet in de vaste formatie wordt geplaatst, moet berusten op een motivering die boven elke twijfel verheven is, ontleend aan de uitspraak van 2 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2179 (en aan de in die zaak eerder gedane tussenuitspraak van 21 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2819). De vergelijking met die uitspraak gaat niet op, reeds omdat het college, anders dan in die uitspraak, hier niet van het uitgangspunt is afgeweken dat is neergelegd in het Sociaal Statuut en betrokkene niet is aangemerkt als herplaatsingskandidaat dan wel anderszins een voorrangspositie in de sollicitatieprocedure genoot. De rechtbank heeft de onder 4.1 bedoelde beoordelingsvrijheid die het college ten aanzien van een dergelijk besluit toekomt niet onderkend.
4.3.
Het college heeft op grond van de negatieve uitkomst van het assessment en de eveneens negatieve adviezen van de selectiecommissie besloten om betrokkene niet te benoemen in de functie van [naam functie A] en in de functie [naam functie B] . Het college heeft daarbij de procedure als vastgelegd in het Sociaal Statuut gevolgd. De Raad heeft in het dossier geen aanknopingspunten aangetroffen voor het oordeel dat het assessment en de adviezen van de selectiecommissie onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Dat de selectiecommissie betrokkene niet heeft gewezen op andere vacatures dan die waarop hij had gesolliciteerd, maakt niet dat daardoor in strijd is gehandeld met artikel 15 van
Sociaal Statuut, omdat in genoemd artikel hieromtrent niets is bepaald en daartoe dan ook geen verplichting bestond. Voorts merkt de Raad op dat uit het verslag van het selectiegesprek blijkt dat de selectiecommissie bij de beoordeling heeft meegewogen dat betrokkene in zijn oude functie goed functioneerde en uitstekend werk heeft verricht. Dat neemt echter niet weg dat aan de nieuwe [functiesoorten] waar betrokkene op heeft gesolliciteerd andere en hogere eisen zijn gesteld, zodat aan de in het verleden opgemaakte beoordelingen in het licht van die hogere/gewijzigde eisen niet de betekenis toekomt die betrokkene daar aan wenst toe te kennen. Het college heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten betrokkene niet te benoemen in een functie van [functie A] .
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren. Nu de grondslag aan het besluit van 5 september 2018 is komen te ontvallen, zal de Raad dit besluit vernietigen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt het besluit van 5 september 2018.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en E.J.M. Heijs en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van F. Demiroǧlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2019.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) F. Demiroǧlu
ew