ECLI:NL:CRVB:2019:3542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
18/1365 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ouderdomspensioen op basis van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland. De appellanten, een echtpaar, ontvingen een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor ongehuwde pensioengerechtigden. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter vastgesteld dat de appellanten niet duurzaam gescheiden leven, wat leidde tot de herziening van hun pensioen naar dat voor gehuwde pensioengerechtigden. De rechtbank had de beroepen van de appellanten tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de appellanten wekelijks contact hebben, samen op vakantie gaan en een sleutel van elkaars woning hebben, wat niet duidt op duurzaam gescheiden leven.

In hoger beroep hebben de appellanten hun standpunt herhaald dat er wel degelijk sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellanten niet duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de feiten en omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat de appellanten ieder een eigen leven leiden als waren zij ongehuwd. De Raad heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel en discriminatieverboden verworpen, omdat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen van de gelijkheid van gevallen in de sociale zekerheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

18.1365 AOW, 18/1366 AOW

Datum uitspraak: 7 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van 26 januari 2018, 17/3945 en 17/4573 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant) en [appellante] te [woonplaats 2] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. P.G. Muller hoger beroepen ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Muller. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Muller. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Appellanten zijn met elkaar gehuwd en ontvingen laatstelijk een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Hierbij ging de Svb ervan uit dat appellanten duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. De Svb heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het ouderdomspensioen van appellanten. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport met bijlagen van 1 maart 2017 over appellant en in een rapport met bijlagen van 1 maart 2017 over appellante. De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluiten van 21 maart 2017, in stand gelaten bij beslissingen op bezwaar van 18 juli 2017 (bestreden besluiten), het ouderdomspensioen van appellanten met ingang van 1 april 2017 te herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde. De besluitvorming berust op de overweging dat uit het onderzoek is gebleken dat bij appellanten geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover thans nog van belang, hierbij het volgende overwogen. In de situatie van appellanten is volgens de rechtbank geen sprake van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang. Appellanten zien elkaar wekelijks en eten met elkaar, zij bellen elkaar regelmatig, zij gaan één keer per jaar samen op vakantie, zij bezoeken enkele keren per jaar gezamenlijk oude vrienden en zij hebben een sleutel van elkaars woning. Verder is nog van belang dat appellante incidenteel huishoudelijke klusjes in de woning van appellant doet en dat appellant mede-eigenaar is van de woning van appellante. Genoemde feiten staan volgens de rechtbank in de weg aan de conclusie dat appellanten op en na 1 april 2017 ieder een eigen leven leiden als waren zij ongehuwd. Dat appellanten daarnaast nog een niet gedeeld sociaal en maatschappelijk leven hebben, maakt dat oordeel voor de rechtbank niet anders. Dat er mogelijk in de periode tussen 2000 en 2008 wel sprake is geweest van een situatie van duurzaam gescheiden leven, vormt voor de rechtbank evenmin reden voor een andere beoordeling, omdat de bestreden besluiten geen betrekking hebben op de periode van voor 1 april 2017. Voor wat betreft het beroep op het gelijkheidsbeginsel en verdragsrechtelijke discriminatieverboden acht de rechtbank van belang dat discriminatieverboden niet meebrengen dat elke ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen verboden is, maar alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op het gebied van de sociale zekerheid aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd, en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2156). Er is hier geen sprake van gelijke gevallen. De wetgever heeft gekozen voor een stelsel waarin de situatie van gehuwden en die van ongehuwden niet als gelijk worden beoordeeld, zij het dat daarop een uitzondering wordt gemaakt als er sprake is van duurzaam gescheiden leven van gehuwden. Die situatie doet zich hier echter niet voor. Het beroep op het discriminatieverbod wordt daarom verworpen.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. Volgens hen volgt uit de feiten en omstandigheden dat wel sprake is van duurzaam gescheiden leven. Ook handhaven appellanten hun standpunt dat sprake is van een verboden onderscheid tussen het al dan niet gevoerd hebben van een echtscheidingsprocedure.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) is van duurzaam gescheiden leven eerst sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.1.2.
Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant (vergelijk de uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.1.3.
De rechtbank heeft op basis van de in de aangevallen uitspraak genoemde feiten en omstandigheden met juistheid geoordeeld dat bij appellanten geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderschrijft dit oordeel en de overwegingen over de gronden van het beroep waarop dat oordeel is gebaseerd volledig en verwijst daar naar. Wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd kan niet leiden tot de conclusie dat ten tijde hier van belang wel sprake was van duurzaam gescheiden leven. Het beroep op de uitspraak van 1 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:612, treft reeds geen doel omdat in die uitspraak sprake is van een ander feitencomplex.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel en verdragsrechtelijke discriminatieverboden op goede gronden verworpen. De Raad onderschrijft ook hier de overwegingen over de gronden van het beroep waarop dat oordeel is gebaseerd en verwijst daar naar. Wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, biedt geen onderbouwing om tot een andersluidend oordeel te komen.
4.3.
Uit wat is overwogen onder 4.1.3 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2019.
(getekend) H. Benek
(getekend) S.L. Alves
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.