ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2156

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
10-4111 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ouderdomspensioen en de beoordeling van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 februari 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een ouderdomspensioen aan appellant, die gehuwd is maar stelt duurzaam gescheiden te leven van zijn echtgenote. De Raad heeft vastgesteld dat de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op 10 juni 2009 aan appellant het maximale ouderdomspensioen heeft toegekend, maar dat dit besluit door de Svb is bestreden op basis van de feitelijke woonsituatie van appellant en zijn echtgenote. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij en zijn echtgenote ieder een eigen leven leiden en dat er geen sprake is van een duurzame echtelijke samenleving. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant en zijn echtgenote regelmatig contact hebben, elkaar vaak zien en samen op vakantie gaan, wat niet duidt op een duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft ook het beroep van appellant op artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen, omdat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het maken van onderscheid tussen gehuwden en ongehuwden. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een situatie waarin appellant en zijn echtgenote ieder afzonderlijk een eigen leven leiden, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

10/4111 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
30 juni 2010, 09/7923 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 22 februari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.J. Brouwer hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2013. Appellant is daarbij verschenen, bijgestaan door mr. Brouwer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft in maart 2009 een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Bij de vraag op het aanvraagformulier over zijn woonsituatie heeft appellant geantwoord dat hij alleen woont en gehuwd is, maar dat hij duurzaam gescheiden is. Naar aanleiding van een vraag van de Svb heeft appellant vervolgens meegedeeld dat sprake is van een LAT relatie. In het weekend is hij bij zijn echtgenote en soms tussendoor.
1.2. De Svb heeft daarop een onderzoek ingesteld. Daarbij is gebleken dat op 5 oktober 2005 een scheiding van tafel en bed is uitgesproken en dat appellant en zijn echtgenote vanaf 2006 op verschillende adressen wonen. Nadien is de onderlinge verhouding weer enigszins hersteld. Appellant verblijft bijna ieder weekend bij zijn echtgenote, hij gaat om de week op woensdag koffie bij haar drinken en gaat ongeveer twee weken per jaar met zijn echtgenote en de kinderen op vakantie.
1.3. Bij besluit van 10 juni 2009 heeft de Svb aan appellant met ingang van augustus 2009 het maximale ouderdomspensioen toegekend voor een persoon die gehuwd is of samenwoont.
1.4. Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 8 oktober 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de echtelijke samenleving is beëindigd en dat beiden een eigen leven leiden alsof ze niet gehuwd zijn. Naar buiten toe wordt volgens appellant ook niet opgetreden als echtpaar. Verder is aangevoerd dat appellant in verband met zijn religieuze achtergrond veel moeite heeft met een officiële echtscheiding en dat sprake is van een ongelijke behandeling tussen gehuwden en ongehuwden die in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het standpunt van de Svb heeft onderschreven dat appellant niet aangemerkt kan worden als duurzaam gescheiden levend als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, zodat hij vanaf 1 augustus 2009 geen aanspraak heeft op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad en de Hoge Raad (11 juni 2010, LJN BL7267) is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Dit dient ondubbelzinnig te blijken uit de omstandigheden van het geval.
4.3. Het oordeel van de rechtbank, dat in dit geval geen sprake is van een situatie waarin appellant en zijn echtgenote ieder afzonderlijk een eigen leven leidt als hiervoor bedoeld, wordt onderschreven. Daarbij is van belang dat appellant en zijn echtgenote vrijwel ieder weekend bij elkaar verblijven en dat zij elkaar door de week soms ook zien. Verder gaan zij gezamenlijk op vakantie. Deze gegevens maken geenszins aannemelijk dat er sprake was van een situatie waarin appellant en zijn echtgenote ieder zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd. De omstandigheden dat appellant en zijn echtgenote op verschillende adressen ingeschreven zijn en er tussen hen kennelijk geen sprake is van een financiële verstrengeling, kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
4.4. Ten aanzien van het beroep van appellant op artikel 14 van het EVRM moet worden vooropgesteld dat het in dit artikel neergelegde discriminatieverbod niet meebrengt dat elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd, omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Daarbij verdient opmerking dat op het gebied van de sociale zekerheid aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen.
4.5. Onder verwijzing naar het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 11 juni 2010 en de daarbij gegeven motivering moet geoordeeld worden dat, voor zover al sprake is van gelijke gevallen, niet kan worden gezegd dat de wetgever de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft overschreden door het onderhavige onderscheid tussen echtgenoten en ongehuwden te maken. Het beroep op het discriminatieverbod wordt derhalve verworpen.
4.6. Evenmin is in het onderhavige geval sprake van onderscheid naar godsdienst, nu de onderhavige wettelijke regeling geloofsovertuiging niet als onderscheidende maatstaf hanteert en er evenmin toe leidt dat de (meeste) AOW-gerechtigden met een (bepaalde) geloofsovertuiging anders worden behandeld dan AOW-gerechtigden die zo’n overtuiging niet hebben. Ook vormt de onderhavige regeling geen beperking van de vrijheid die een ieder toekomt om zijn godsdienst te belijden.
4.7. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen, vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2013.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) D.E.P.M. Bary
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.
TM