Uitspraak
17.5122 ZW
mr. Van der Boor verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, een voormalig grondwerker, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om zijn ZW-uitkering met terugwerkende kracht in te trekken en zijn aanvraag voor een WIA-uitkering te weigeren. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 september 2019 uitspraak gedaan. Appellant had per 18 november 2013 een ZW-uitkering aangevraagd na zijn werkzaamheden bij een aannemingsbedrijf. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellant nooit daadwerkelijk voor dit bedrijf heeft gewerkt, wat is bevestigd door een Onderzoeksrapport. Dit rapport concludeerde dat appellant niet verzekerd was voor de ZW, omdat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking bestond. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv had de bezwaren van appellant tegen de intrekking van de ZW-uitkering ongegrond verklaard. De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat appellant geen werkzaamheden had verricht en dat hij niet als werknemer was verzekerd. Appellant kon niet aantonen dat er wel sprake was van een dienstverband, ondanks zijn beroep op documenten zoals een arbeidsovereenkomst en salarisspecificaties, die inconsistenties vertoonden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen.