ECLI:NL:CRVB:2019:3107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
18-3020 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen op basis van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de herziening van het ouderdomspensioen van appellanten door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had het pensioen herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde, omdat zij van mening was dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, zoals bedoeld in de Algemene Ouderdomswet (AOW). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Svb terecht had gehandeld, en dat appellanten niet konden aantonen dat zij duurzaam gescheiden leefden. De Raad onderschrijft dit oordeel en bevestigt dat de feiten en omstandigheden, zoals frequent contact, gezamenlijke eigendom van een woning en fiscaal partnerschap, wijzen op een voortgezet huwelijk. Appellanten hebben in hoger beroep hun standpunt herhaald, maar de Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

18.3020 AOW, 18/3021 AOW

Datum uitspraak: 26 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 april 2018, 17/2240 en 17/2241 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant) en [Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft [A] hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Voor appellanten is [A] verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2.
Appellanten waren ten tijde hier van belang met elkaar gehuwd en ontvingen laatstelijk een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde pensioengerechtigde. De Svb ging ervan uit dat bij appellanten sprake was van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW. Bij besluiten van 9 maart 2017, in stand gelaten bij beslissingen op bezwaar van 16 juni 2017 (bestreden besluiten), heeft de Svb het ouderdomspensioen van appellanten met ingang van maart 2017 herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. De Svb is hiertoe overgegaan omdat uit onderzoek is gebleken dat bij appellanten geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb in beginsel de bevoegdheid niet kan worden ontzegd om terug te komen op een eerder besluit als buiten twijfel staat dat sprake is van een fout, mits dit niet in strijd komt met de rechtszekerheid. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat in het licht van de geconstateerde feiten en omstandigheden niet kan worden gezegd dat appellanten ieder afzonderlijk een eigen leven leiden als waren zij niet met elkaar gehuwd. Hierbij heeft de rechtbank het volgende van belang geacht. Appellanten hebben meermalen contact per week, gaan elke week met elkaar (uit) eten, bezoeken samen verjaardagen en gaan wel eens samen op bezoek bij vrienden. De woning waarin appellante woont is gezamenlijk eigendom, er is sprake van fiscaal partnerschap, appellanten hebben elkaar benoemd in hun testament en zij hebben de sleutel van elkaars woning. Gelet op dit samenstel van feiten en omstandigheden heeft de Svb volgens de rechtbank terecht het ouderdomspensioen van appellanten herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde. Appellanten zijn met het feit dat deze herziening naar de toekomst plaatsvindt, daarbij voldoende gecompenseerd.
3. In hoger beroep hebben appellanten onder verwijzing naar wat zij eerder in bezwaar en beroep hebben aangevoerd, vastgehouden aan hun standpunt dat volgens hen wel sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.1.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) is van duurzaam gescheiden leven eerst sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.1.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak 21 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2400) kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van het huwelijk de betrokkenen de intentie hebben – al dan niet op termijn – een echtelijke samenleving aan te gaan, maar dat niet valt uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven moet worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant (vergelijk de uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat op basis van de genoemde feiten en omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat ten tijde hier van belang sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en de overwegingen over de gronden waarop dit oordeel is gebaseerd. Wat appellanten in hoger beroep nog hebben aangevoerd, kan niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak. Zo hebben appellanten opnieuw uitgebreid aandacht gevraagd voor het feit dat de Svb hun situatie eerder wel als duurzaam gescheiden leven heeft gekwalificeerd. De rechtbank heeft hierover met juistheid geoordeeld dat de Svb een fout in de besluitvorming mag corrigeren mits geen strijd met de rechtszekerheid ontstaat. De Raad verwijst naar wat de rechtbank hierover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Appellanten betwisten voor het eerst in hoger beroep en in afwijking van wat appellant daarover op 24 mei 2016 op het formulier “Onderzoek DGL” heeft verklaard, dat sprake zou zijn van een testament. Nog daargelaten de vraag of wel of niet van het bestaan van een testament kan worden uitgegaan, is de Raad met de Svb van oordeel dat de feiten en omstandigheden ook zonder de aanwezigheid van een testament geen andere conclusie overlaten dan dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.3.
Uit wat bij 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet hierop zal het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2019.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Graveland
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.
md