ECLI:NL:CRVB:2019:3105

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
17/5648 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaam gescheiden leven en herziening ouderdomspensioen AOW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het ouderdomspensioen van appellant en betrokkene, die gehuwd waren en een AOW-pensioen ontvingen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had het pensioen herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 oktober 2016, omdat zij niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij duurzaam gescheiden leefden. De rechtbank Oost-Brabant had eerder geoordeeld dat er voor de periode van 15 maart 2016 tot en met 30 juni 2016 wel sprake was van duurzaam gescheiden leven, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 oktober 2016. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant en betrokkene niet duurzaam gescheiden leefden, aangezien zij tijdens het onderzoek verklaarden dat er geen scheidingsprocedure was opgestart en dat zij relatietherapie volgden met de intentie om hun huwelijk te redden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen tegen de besluiten van de Svb ongegrond.

Uitspraak

17.5648 AOW, 17/5649 AOW, 19/3479 AOW, 19/3480 AOW

Datum uitspraak: 26 september 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juli 2017, 17/1094 en 17/1095 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A] te [woonplaats] en de erven en/of rechtverkrijgenden van [Betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant en wijlen [Betrokkene] (betrokkene) heeft mr. B. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft op 25 juli 2017 nieuwe besluiten genomen (bestreden besluiten 2).
Betrokkene is op 10 oktober 2018 overleden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Van de zijde van appellanten zijn [A] en mr. Kaya verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant en betrokkene waren ten tijde hier van belang met elkaar gehuwd en ontvingen een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Naar aanleiding van de mededeling van betrokkene op 15 maart 2016 en die van appellant op 6 april 2016 dat zij gaan scheiden en betrokkene naar een andere woonruimte verhuist, heeft de Svb het ouderdomspensioen van betrokkene aangepast naar dat voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Hierbij ging de Svb ervan uit dat sprake was van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
1.2.
Naar aanleiding van een onderzoek naar de leefsituatie van appellant en betrokkene, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 7 november 2016, heeft de Svb bij besluiten van 21 november 2016 het ouderdomspensioen van appellant en betrokkene herzien in een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde en het teveel betaalde ouderdomspensioen voor de periode van maart tot en met oktober 2016 van hen teruggevorderd. Bij appellant was dat een bedrag van € 2.881,64 en bij betrokkene een bedrag van € 2.362,96. De besluiten van 21 november 2016 zijn bij beslissingen op bezwaar van 22 februari 2017 (bestreden besluiten 1) in stand gelaten. De Svb is tot de herziening en terugvordering overgegaan omdat uit het onderzoek is gebleken dat appellant en betrokkene sinds 15 maart 2016 niet duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd voor zover het de herziening en de terugvordering betreft voor de periode van 15 maart 2016 tot 1 juli 2016 en de Svb opdracht gegeven binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft hierbij over de herziening het volgende geoordeeld. Volgens de rechtbank is voor de periode van 15 maart 2016 tot 1 juli 2016 wel sprake van duurzaam gescheiden leven. Vanaf juli 2016, toen appellant en betrokkene met relatietherapie zijn gestart, heeft de Svb zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 oktober 2016 heeft de Svb het ouderdomspensioen dan ook terecht herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde. Over de terugvordering stelt de rechtbank eerst vast dat appellant en betrokkene hiertegen geen gronden hebben gericht. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat zij geen redenen ziet waarom de Svb zou moeten afzien van terugvordering voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 oktober 2016. De rechtbank oordeelt verder dat zij niet zelf in de zaak kan voorzien omdat zij niet over de gegevens voor een herberekening beschikt en daarom de Svb zal opdragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank de bestreden besluiten 1 niet heeft vernietigd voor de periode van
1 juli 2016 tot en met 31 oktober 2016. Zij menen dat voor deze periode eveneens geldt dat bij appellant en betrokkene sprake was van duurzaam gescheiden leven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak de bestreden besluiten 2 genomen. Deze besluiten worden, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
In hoger beroep ligt de vraag voor of appellant en betrokkene gedurende de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 oktober 2016 duurzaam gescheiden leefden.
4.3.1.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) is van duurzaam gescheiden leven eerst sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.3.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak 21 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2400) kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van het huwelijk de betrokkenen de intentie hebben − al dan niet op termijn − een echtelijke samenleving aan te gaan, maar dat niet valt uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven moet worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932) kan de echtelijke samenleving bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant (vergelijk de uitspraken van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en
3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093).
4.4.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant en betrokkene voor de hier aan de orde zijnde periode niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad acht hierbij het volgende van belang. In het kader van het bij 1.2 genoemde onderzoek hebben appellant en betrokkene op 31 oktober 2016 op het formulier “Onderzoek DGL” verklaard dat er geen scheidingsprocedure in gang is gezet, dat zij de intentie hebben weer bij elkaar te gaan wonen en dat betrokkene een keer of drie per week naar het adres van appellant gaat om te kijken of het goed gaat, hem soms wakker maakt, koffie drinkt en na een dik uur weer vertrekt. Bij het onderzoek en in bezwaar hebben appellant en betrokkene toegelicht dat zij relatietherapie zijn gestart met de bedoeling het huwelijk te redden. Niet is gebleken dat appellant en betrokkene niet aan hun verklaringen kunnen worden gehouden. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan ten tijde hier van belang niet worden geconcludeerd dat sprake was van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving waarbij ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld.
4.5.
Uit wat bij 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.1.
De Raad zal vervolgens de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 beoordelen.
5.2.
Bij de bestreden besluiten 2 heeft de Svb ter uitvoering van de aangevallen uitspraak voor de periode van 15 maart 2016 tot en met 30 juni 2016 vastgesteld dat bij appellant en betrokkene sprake was van duurzaam gescheiden leven. De terugvordering is in verband hiermee beperkt tot het teveel betaalde ouderdomspensioen voor de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 oktober 2016. Voor appellant is dit een bedrag van € 1.475,96 en voor betrokkene een bedrag van € 1.229,08.
5.3.
Gelet op wat de Raad bij 4.5 heeft geconcludeerd, heeft de Svb bij de bestreden
besluiten 2 terecht geen aanleiding gezien om voor de periode van 1 juli 2016 tot en met
31 oktober 2016 duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De Svb heeft vervolgens terecht de terugvordering tot deze periode beperkt en de bedragen daarop aangepast. Appellanten hebben geen zelfstandige gronden tegen deze terugvorderingen gericht.
5.4.
Uit wat bij 5.3 is overwogen volgt dat de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 ongegrond zijn.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 25 juli 2017 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2019.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Graveland
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.
md