In deze zaak heeft betrokkene, een student, studiefinanciering aangevraagd voor een opleiding aan een instelling in de Verenigde Staten die niet geaccrediteerd is door een van de zeven regionale accreditatieorganen, maar wel door de Association of Biblical Higher Education (ABHE). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de aanvraag afgewezen, omdat de opleiding niet leidde tot een nationaal erkend diploma. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de minister onvoldoende inzicht heeft gegeven in de afwijzing en dat de Nuffic, die de minister adviseert, niet voldoende heeft onderbouwd waarom alleen regionaal geaccrediteerde instellingen opleidingen kunnen aanbieden die voldoen aan de Nederlandse kwaliteitsnormen.
Tijdens het hoger beroep heeft de minister betoogd dat de voorwaarde van regionale accreditatie gerechtvaardigd is, omdat instellingen die door een faith-related accrediting body zijn geaccrediteerd, zoals de ABHE, minder gericht zijn op academische vorming. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de minister een te beperkte invulling heeft gegeven aan de wetgeving en dat ook diploma's van niet-regionaal geaccrediteerde instellingen erkend kunnen worden, mits de kwaliteit en het niveau van de opleiding voldoende zijn.
De Raad heeft vastgesteld dat de opleiding van betrokkene wel degelijk geaccrediteerd is door de ABHE en dat deze erkenning voldoet aan de eisen die de minister zou moeten hanteren. Desondanks heeft de Raad ook geconcludeerd dat de opleiding van betrokkene niet vergelijkbaar is met een Nederlandse bacheloropleiding, omdat de toelatingseisen te beperkt zijn. De Raad heeft de einduitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep van betrokkene ongegrond verklaard en de minister veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.