ECLI:NL:CRVB:2019:2001
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E. Dijt
- J.S. van der Kolk
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de vaststelling van het dagloon in het kader van de WAO na anticumulatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 26 april 2000 als 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, heeft recht op een WAO-uitkering. De discussie betreft de vaststelling van het dagloon na een periode van anticumulatie, waarbij appellant stelt dat zijn dagloon te laag is vastgesteld en dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn verdiensten in de periode van 2008 tot en met 2012. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht het dagloon niet heeft herzien, omdat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid, zoals vereist door artikel 40 van de WAO.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor herziening van het dagloon. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat voor de toepassing van artikel 40 van de WAO een toename van arbeidsongeschiktheid noodzakelijk is. Aangezien de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant sinds 2000 niet is herzien, is er geen grond voor het opnieuw vaststellen van het dagloon. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak zonder veroordeling in proceskosten.