Uitspraak
OVERWEGINGEN
31 december 1997 in Nederland werkzaam geweest. Vanaf 5 januari 1998 werkte hij in Duitsland. Op 29 oktober 1998 heeft appellant door een verkeersongeval zijn werkzaamheden moeten staken. Tot en met 25 april 2000 heeft hij ziekengeld ontvangen.
(De rechtsvoorganger van) het Uwv heeft appellant bij besluit van 17 april 2000 met ingang van 26 april 2000 op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) een pro-rata uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% en een verhoudingscijfer van 0,1667. Deze uitkering bedroeg f 7,34 per uitkeringsdag. In Duitsland is appellant een uitkering geweigerd, primair op de grond dat appellant niet arbeidsongeschikt was en subsidiair omdat appellant na samentelling van de in Nederland en Duitsland verzekerde tijdvakken van verzekering niet aan de wachttijd had voldaan.
19 september 2005 bij het besluit van 8 augustus 2006. In dat besluit is ook zijn uitkering vanaf 15 juni 2005 vastgesteld, waarbij de pro-ratabreuk is vermeld. Daartegen is geen bezwaar gemaakt, ook niet nadat de uitkering vanaf 19 september 2005 werd hervat. Daargelaten of appellant het besluit van 17 april 2000 heeft ontvangen, moet worden vastgesteld dat hij in elk geval bij de ontvangst van het besluit van 8 augustus 2006 kennis heeft genomen van de wijze van berekening van zijn uitkering. Hij heeft daartegen geen rechtsmiddel aangewend. Appellant heeft dus niet bij de ontvangst van het besluit van
22 november 2013 voor het eerst kennis genomen van de door het Uwv gehanteerde
pro-ratabreuk, zoals zijn gemachtigde heeft gesteld.