ECLI:NL:CRVB:2017:2295
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een voldoende actueel belang in sociale zekerheidsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1984 werkzaam was bij een B.V., had zijn arbeidsovereenkomst in 2013 verloren na een reorganisatie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had hem in 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, maar na een reeks van uitkeringen en werkzaamheden, diende de appellant hoger beroep in tegen een besluit van het Uwv dat zijn dagloon te laag had vastgesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad overwoog dat het Uwv het oude WW-recht had laten herleven, maar dat de appellant geen inhoudelijke bezwaren had tegen dit herleven. De Raad concludeerde dat de appellant geen voldoende actueel belang had bij de beoordeling van de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht, aangezien het oude WW-recht doorliep tot en met 31 oktober 2017. De Raad oordeelde dat de toekomstige werkloosheid van de appellant onzeker was en dat het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van een actueel belang in hoger beroep en de voorwaarden waaronder een beroep ontvankelijk kan zijn.