Uitspraak
18.802 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de loondoorbetalingsverplichting van appellante aan een werknemer in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het geschil ontstond na een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 27 december 2017, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit ongegrond werd verklaard. Appellante had in beroep gesteld dat zij geen nieuwe loondoorbetalingsverplichting had, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden was om het loon door te betalen aan de werknemer met ingang van 12 oktober 2012. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en oordeelde dat de loondoorbetalingsverplichting voortvloeide uit de wijziging van de arbeidsduur van de werknemer in mei 2006, waarbij de werknemer sindsdien 32 uur per week had gewerkt. De Raad concludeerde dat de loondoorbetalingsverplichting van appellante niet was opgeheven door de wijziging van de arbeidsduur en dat het Uwv bij de vaststelling van de WIA-uitkering terecht rekening had gehouden met deze verplichting. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.