ECLI:NL:CRVB:2017:3820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en loondoorbetalingsverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de aanvraag van een werknemer voor een WIA-uitkering, die door appellant was afgewezen op basis van het ontbreken van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De werknemer, die als betonwerker/timmerman werkte, was sinds oktober 2012 volledig arbeidsongeschikt door ernstige rugklachten. Appellant had eerder vastgesteld dat de werknemer geen recht had op een WIA-uitkering, maar na bezwaar van de werknemer werd de eerste arbeidsongeschiktheidsdag herzien. Betrokkene, de werkgever, heeft bezwaar gemaakt tegen een later besluit van appellant, waarin werd vastgesteld dat de werknemer recht had op een WIA-uitkering met een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en appellant opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat er sprake was van een wijziging in de bedongen arbeid, waardoor de loondoorbetalingsverplichting opnieuw van toepassing was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het besluit van 13 mei 2014 niet adequaat was en dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met eerdere besluiten en de relevante wetgeving.