ECLI:NL:CRVB:2019:1522
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling hoogte dwangsombesluit en bekendmaking van besluiten in bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de beoordeling van de hoogte van een dwangsombesluit dat door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was genomen. Appellant had in eerste instantie een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor griffierecht, welke was afgewezen. Na bezwaar en een ingebrekestelling, had het college een dwangsom van € 280,- toegekend. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het niet-tijdig beslissen ongegrond verklaard, maar appellant ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat het college niet aannemelijk kon maken dat het besluit van 1 juni 2016 tijdig was verzonden, wat betekent dat de bekendmaking niet volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had plaatsgevonden. Dit had gevolgen voor de hoogte van de dwangsom. De Raad oordeelde dat de dwangsom verschuldigd was over de periode van 19 mei 2016 tot en met 27 juni 2016, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 1.220,-. De eerdere toekenning van € 280,- werd in mindering gebracht, waardoor het college nog € 940,- moest nabetalen.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van appellant werd gegrond verklaard, en het college werd veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 512,-. Tevens werd het college verplicht om het griffierecht van € 170,- aan appellant te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste bekendmaking van besluiten in het bestuursrecht.